ECLI:NL:GHSHE:2020:1362

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
200.219.179_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over bewijs van geldlening en handtekeningen onder schuldbekentenis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, waarin werd geoordeeld dat [appellante] € 3.500,00 heeft geleend van [geïntimeerde] en dit bedrag moet terugbetalen. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen en heeft een deskundige benoemd om de handtekeningen op de schuldbekentenis te onderzoeken. De deskundige, W. de Jong, heeft geconcludeerd dat de handtekeningen op de schuldbekentenis zeer waarschijnlijk afkomstig zijn van [appellante]. Het hof heeft de grieven van [appellante] tegen het oordeel van de kantonrechter verworpen en het vonnis bekrachtigd. [appellante] is in de proceskosten veroordeeld, inclusief de kosten van de deskundige. Het hof heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.219.179/01
arrest van 21 april 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. T.M.L. de la Haije te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.G.F. Lammers te ‘s-Hertogenbosch,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 7 augustus 2018, 2 april 2019 en 10 maart 2020 in het hoger beroep van het vonnis van 12 april 2017 van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.

8.Het vervolg van de procedure

De door het hof benoemde deskundige, W. de Jong, heeft op 10 december 2019 zijn rapport aan het hof gezonden.
Op 8 januari zond de advocaat van [appellante] aan het hof en aan de wederpartij een brief van [appellante] , waarin zij bezwaar maakte tegen de declaratie van de deskundige en tevens (nogmaals) nader inging op de achtergrond van het tussen haar en [geïntimeerde] ontstane geschil.
Bij beslissing van 20 januari 2020 heeft het hof de bezwaren van [appellante] tegen de declaratie van de deskundige verworpen en de declaratie begroot.
[geïntimeerde] heeft een memorie na deskundigenbericht met producties genomen en [appellante] heeft een antwoordmemorie met producties genomen.
Daarna heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de reeds eerder gewisselde stukken.

9.De verdere beoordeling

9.1.
Met de grieven heeft [appellante] geklaagd tegen het oordeel van de kantonrechter dat door [geïntimeerde] is bewezen dat [appellante] in totaal € 3.500,00 heeft geleend van [geïntimeerde] en dat zij dit bedrag aan hem moet terugbetalen. Het hof was van oordeel dat, om de grieven te kunnen beoordelen, een handschriftkundige benoemd diende te worden om het hof te adviseren over de handtekeningen onder de schuldbekentenis. [geïntimeerde] heeft gesteld dat de schuldbekentenis door [appellante] is ondertekend. [appellante] heeft stellig ontkend dat de handtekeningen op de schuldbekentenis van haar zijn. Het hof was van oordeel dat aan deze schuldbekentenis geen enkele bewijskracht toekomt, zolang door [geïntimeerde] niet is bewezen dat de handtekening(en) daarop van [appellante] afkomstig zijn. Daarom moest [geïntimeerde] ook het voorschot van de deskundige betalen.
9.2.
Het hof heeft aan de deskundige W. de Jong, de volgende vragen voorgelegd over de schuldbekentenis:
Kunt u op grond van uw deskundigheid vaststellen of en zo ja met welke mate van waarschijnlijkheid de drie handtekeningen op de schuldbekentenis afkomstig zijn van [appellante] ?
Kunt u op grond van uw deskundigheid vaststellen of en zo ja met welke mate van waarschijnlijkheid de schuldbekentenis is geschreven door [appellante] ?
Wilt u bij de beantwoording van bovenstaande vragen zoveel mogelijk onderbouwen op welke gronden u tot uw beslissing bent gekomen?
Geeft uw onderzoek u – binnen het kader van uw deskundigheid – nog aanleiding tot het maken van andere opmerkingen die voor de beoordeling van het geschil van belang kunnen zijn?
9.3.
De deskundige heeft de originele schuldbekentenis en het door partijen ter beschikking gesteld vergelijkingsmateriaal onderzocht. Hij heeft aangegeven dat het materiaal dat door [geïntimeerde] is afgegeven, door [appellante] niet wordt erkend. Zo stelt zij dat de overhandigde kerstkaarten niet door haar zijn geschreven. Door [appellante] is echter slechts vergelijkingsmateriaal afgegeven dat afkomstig is uit de tijd na de datum van de schuldbekentenis en dat hoofdzakelijk bestaat uit ad hoc geplaatste handtekeningen. [appellante] gaf aan niet over ander materiaal te beschikken. In eerste instantie dient voor een handschriftonderzoek materiaal gebruikt te worden dat buiten de context van de zaak is vervaardigd, aldus de deskundige. Gelet hierop, en op de bron en de aard van het door [geïntimeerde] overhandigde materiaal (naast kerstkaarten ook notariële akte en koopcontract) acht de deskundige het zinvol het door beide partijen afgegeven vergelijkingsmateriaal te toetsen. Interne vergelijking van alle overgelegde stukken heeft de deskundige tot de conclusie gebracht dat geen redenen zijn om aan te nemen dat de door [geïntimeerde] overgelegde kerstkaarten niet door [appellante] zijn geschreven. De schuldbekentenis stond in originele vorm voor het onderzoek ter beschikking en de grafische complexiteit van het te onderzoeken handschrift is voldoende om gerichte uitspraken over het schrijverschap te kunnen doen, ondanks het feit dat het een “schools” handschrift is. In de schrijfsporen van de schuldbekentenis komen geen verschijnselen voor, die erop wijzen dat sprake was van nabootsing.
De deskundige heeft zijn conclusies weergegeven in termen van waarschijnlijkheid. Hierbij kunnen de bevindingen van een onderzoek in oplopende graad van waarschijnlijkheid als volgt worden gerangschikt:
  • Ongeveer even waarschijnlijk
  • Iets waarschijnlijker
  • Waarschijnlijker
  • Veel waarschijnlijker
  • Zeer veel waarschijnlijker
  • Extreem veel waarschijnlijker.
In dit geval heeft de deskundige geconcludeerd dat het
zeer veel waarschijnlijkeris dat de handtekeningen op de schuldbekentenis door [appellante] zijn vervaardigd, dan dat dit door een andere persoon is gedaan. Ten aanzien van de handgeschreven tekst op de schuldbekentenis is dit
veel waarschijnlijker.
9.5.
In haar grieven stelde [appellante] het oordeel van de kantonrechter aan de orde, dat [geïntimeerde] , gezien de schuldbekentenis in samenhang met de getuigenverklaringen van de echtgenote van [geïntimeerde] , is geslaagd in het bewijs van de geldleenovereenkomst. Zij betwist dat de handtekeningen en overige geschreven tekst op de schuldbekentenis van haar afkomstig zijn. Zij geeft aan dat zij reeds in eerste aanleg tegenbewijs had willen leveren en zij stelt dat een handschriftonderzoek de enige optie voor haar zou zijn om tegenbewijs te leveren.
Dit door [appellante] gewenste handschriftonderzoek heeft inmiddels plaatsgevonden - niet in het kader van tegenbewijs van [appellante] , maar in het kader van door [geïntimeerde] te leveren bewijs - door een door het hof benoemde, onafhankelijke, deskundige. De uitkomst daarvan komt niet overeen met de stellingen van [appellante] , maar alleen dit is onvoldoende om het deskundigenonderzoek te diskwalificeren. Integendeel. De deskundige heeft zijn conclusie dat de handtekeningen en de tekst op de schuldbekentenis van [appellante] zijn, deugdelijk onderbouwd met een waarschijnlijkheidsoordeel dat een zeer grote overtuigingskracht heeft. Weliswaar geeft dit geen 100% zekerheid, maar het is voldoende zekerheid in het kader van de waardering van het geleverde bewijs door het hof. De vraagstelling aan de deskundige en/of diens deskundigheid zijn niet in discussie. Het deskundigenbericht is naar het oordeel van het hof naar de wijze van totstandkoming in overeenstemming met de eisen die daaraan kunnen en moeten worden gesteld. De deskundige heeft in zijn rapport zijn bevindingen en de daarop gebaseerde conclusies duidelijk en inzichtelijk verwoord en het commentaar daarop van de kant van [appellante] adequaat weerlegd. Dat wat [appellante] hiertegen aanvoert gaat vooral in op de achtergrond van haar geschil met [geïntimeerde] , en is voor het overige een herhaling van zetten.
Het hof neemt de conclusies van de deskundige over.
9.6.
Het is bij deze stand van zaken aan [appellante] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat - ondanks dat het hof van oordeel is dat voldoende is komen vast te staan dat de handtekeningen van [appellante] afkomstig zijn - de inhoud van de akte niet op waarheid berust en dat daarom het door [geïntimeerde] gestelde vorderingsrecht hem niet toekomt. [appellante] heeft dit wel gesteld, terwijl [geïntimeerde] dat op zijn beurt voldoende gemotiveerd heeft betwist. Dit brengt mee dat het in beginsel aan [appellante] zou zijn om bewijs te leveren. Door [appellante] zijn weliswaar in de toelichting op haar eerste grief bemerkingen gemaakt over de bij de kantonrechter afgelegde getuigenverklaringen, maar zij heeft daaraan geen conclusies verbonden, omdat zij al haar kaarten heeft gezet op het - inmiddels plaatsgehad hebbende - handschriftonderzoek. [appellante] heeft op dit punt tegenbewijs
in de vorm van een onderzoek door een onafhankelijke door het hof te benoemen handschriftdeskundigeaangeboden. Dat onderzoek heeft plaats gevonden. Voor het overige heeft zij geen enkel - ook geen ongespecificeerd – ander (relevant) tegenbewijs of bewijs aangeboden. Het hof ziet in het licht van het voorgaande geen grond voor het ambtshalve opdragen van bewijs aan [appellante] .
9.7.
De slotsom is dat de grieven falen en het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Als in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] in de proceskosten worden veroordeeld, die van de deskundige daaronder begrepen, zoals in het dictum wordt vermeld.

10.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen op 12 april 2017 gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht,
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 313,00 aan griffierecht, € 2.277,00 aan salaris advocaat en € 3.630,00 aan kosten van de benoemde deskundige;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, H.A.G. Fikkers en J. van der Beek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 april 2019.
griffier rolraadsheer