In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, dat op 11 oktober 2018 was gewezen. De verdachte, geboren op 16 juni 1969, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk, had geëist, met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging voerde aan dat de verdachte inmiddels een positieve ontwikkeling had doorgemaakt, onder andere door behandeling voor zijn drugsverslaving.
Het hof heeft het beroep van de verdachte in grote lijnen ongegrond verklaard, maar heeft de strafoplegging aangepast. Het hof oordeelde dat, hoewel de ernst van de inbraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou rechtvaardigen, de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn behandeling bij Novadic Kentron, aanleiding gaven om een deels voorwaardelijke straf op te leggen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en opnieuw recht gedaan, waarbij het vonnis voor het overige is bevestigd.