ECLI:NL:GHSHE:2020:1355

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 januari 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
20-002002-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor amfetamineproductie en -bezit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van de productie van amfetamine en voorbereidingshandelingen, maar het hof heeft de vrijspraak voor deze feiten vernietigd. De zaak betreft de tenlastelegging van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine-olie en de productie van amfetamine in een loods te Tilburg. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte 77,5 liter amfetamine-olie opzettelijk aanwezig heeft gehad. De verdachte is vrijgesproken van de andere tenlastegelegde feiten, omdat het hof niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat deze feiten waren gepleegd. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 42 maanden geëist, maar het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en heeft de straf vastgesteld op 24 maanden. Het hof heeft ook beslist tot onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002002-15
Uitspraak : 20 januari 2020
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 juni 2015 in de strafzaak met parketnummer 02-812558-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank bevestigt, met uitzondering van de straf, en in zoverre opnieuw rechtdoende verdachte veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
Van de zijde van de verdachte is vrijspraak bepleit.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 4 ten laste gelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – dat:
1.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2013 tot en met 16 april 2013 te Tilburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (meermalen) heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk (meermalen) aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [locatie] ) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende een of meer middel(en) vermeld op lijst I bij de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.hij op of omstreeks 15 april 2013 en/of 16 april 2013 te Tilburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [locatie] ) ongeveer 77,5 liter amfetamine(olie), in elk geval 77,5 liter / een grote/aanzienlijke hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2013 tot en met 16 april 2013, in elk geval op of omstreeks 16 april 2013 te Tilburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine, althans een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende een of meer middel(en) genoemd op lijst I van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en),
immers, heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op voornoemd(e) tijdstip(pen) in voornoemde pleegplaats (in een loods aan de [locatie] ):
  • (delen van) een productieruimte en/of laboratorium/productie-opstelling voor de vervaardiging/productie van amfetamine, althans een of meer middelen genoemd op lijst I van de Opiumwet en/of
  • (delen van) een productieruimte en/of laboratorium/productie-opstelling voor de vervaardiging/productie van benzylmethylketon (BMK) en/of de omzetting van α-fenylacetoacetonitril (APAAN) in benzylmethylketon (BMK) en/of
  • diverse hoeveelheden grondstoffen en/of chemicaliën (mierenzuur en/of zwavelzuur en/of zoutzuur en/of formamide en/of methanol en/of caustic soda en/of cafeïne en/of α-fenylacetoacetonitril (APAAN)) en/of
  • vaten en/of jerrycans en/of slangen en/of een vacuümsealmachine en/of laboratoriumglaswerk en/of rondbodemkolven en/of verwarmingsmantels en/of maatbekers en/of gasbranderhouders en/of maatbekers en/of trechters en/of lepels en/of sealzakken en/of diverse (andere) voorwerp(en) die gebruikt worden bij de vervaardiging/productie van amfetamine en/of BMK, althans synthetische drugs en/of
  • meerdere gasflessen en/of gasbranders

voorhanden gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1 en feit 3
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Eerder heeft de rechtbank bewezen verklaard dat in de ten laste gelegde periode meermalen amfetamine is geproduceerd in het op de eerste verdieping van de loods aan de [locatie] te Tilburg aangetroffen, inmiddels ontmantelde laboratorium en, zo begrijpt het hof het vonnis van de rechtbank, heeft de rechtbank ook aangenomen dat de op 16 april 2013 in die loods aangetroffen 77,5 liter amfetamineolie daar was geproduceerd.
Met betrekking tot het onder feit 1 ten laste gelegde is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat specifiek in de ten laste gelegde periode van 1 maart 2013 tot en met 16 april 2013 in de loods – kort gezegd – amfetamine of andere synthetische drugs zijn geproduceerd. Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof bovendien van oordeel dat in hoger beroep is komen vast te staan dat de op 16 april 2013 in de loods aangetroffen amfetamine niet aldaar is geproduceerd. Het hof heeft in dit verband met name betekenis gehecht aan de door verbalisant [verbalisant] op vragen omtrent de werking van het op de eerste verdieping van de loods aangetroffen, ontmantelde laboratorium in hoger beroep tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring:
“Voor zover ik me nu kan herinneren moet het lab weken tot enkele maanden voor het onderzoek (hof: op 16 april 2013) al zijn opgeruimd. Het in werking zijn van het lab moet zeker enkele weken tot enkele maanden voor het onderzoek zijn geweest. Ik concludeerde dat uit de mate van indroging van bepaalde aangetroffen stoffen. Het stuk pijp wat is aangetroffen in de aanhanger bevatte nog reststoffen die erdoorheen hadden gestroomd en de mate van indroging van die stof wees op het gebruik van die pijp weken of maanden daarvoor. Dit mede gezien de mate van indroging van goederen die in die aanhanger werden aangetroffen.".
Verder heeft een werknemer van een nabijgelegen pand op 16 april 2013 tegenover de politie verklaard dat hij de geur uit pand [perceelnummer 1] al maanden rook.
Deze twee verklaringen in onderling verband bezien brengen het hof tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er ook nog amfetamine is geproduceerd in de periode die is ten laste gelegd.
Met de verdediging is het hof verder van oordeel dat de DNA-sporen, voor zover deze wijzen in de richting van verdachte als drager van die voorwerpen, niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden, omdat over de inbeslagneming en opslag van die sporendragers (een gelaatsmasker en twee filters) teveel onduidelijkheid bestaat en contaminatie niet uitgesloten kan worden. De bij de inbeslagneming en opslag betrokken verbalisanten zijn in hoger beroep door de raadsheer-commissaris gehoord, maar de onduidelijkheden zijn desondanks blijven bestaan. Dat verdachte in de ten laste gelegde periode in de loods in Tilburg dan wel op een andere locatie in Nederland betrokken is geweest bij (voorbereidingshandelingen voor) de productie van amfetamine of andere synthetische drugs, kan op grond van de overige inhoud van het dossier niet zonder gerede twijfel vastgesteld worden. Dit betekent dat verdachte ook zal worden vrijgesproken van feit 3.
Bewezenverklaring feit 2
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 16 april 2013 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [locatie] ongeveer 77,5 liter amfetamine-olie, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft bepleit verdachte van feit 2 vrij te spreken. Volgens de verdediging wist verdachte niet en hoefde hij ook niet te weten dat er amfetamine-olie in de loods stond. Behalve het ene moment waarop een politieagent hem vooraan in de loods ziet staan, is er niets dat de verdachte met de loods verbindt, aldus de raadsman.
Het hof stelt op grond van de gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten vast.
Op 16 april 2013 is in een loods aan de [locatie] te Tilburg een aantal dozen met jerrycans, gevuld met in totaal ongeveer 77,5 liter amfetamine-olie aangetroffen. Gelet op de temperatuur van de olie ten tijde van het bemonsteren, wordt vermoed dat de jerrycans op de dag van aantreffen met de olie afgevuld zijn (politiedossier pagina 409-411 en pagina 654).
Op de dag van de doorzoeking, omstreeks 9.25 uur, heeft een verbalisant, gekleed in onder meer een zwart windjack met het opschrift ‘politie’ en ‘hennepteam’, twee mannen in loods [perceelnummer 1] zien staan. De verbalisant heeft gezien dat beide mannen in zijn richting keken toen hij voorbij liep. Even later zag hij dat deze mannen in een witte bedrijfsauto stapten en wegreden. De verbalisant heeft daarop aan collega’s gevraagd de witte bedrijfsauto te controleren. Bij die controle is gebleken dat de verdachte als bijrijder in de bedrijfsauto zat en medeverdachte [medeverdachte] als bestuurder. Tijdens het gesprek met [medeverdachte] en de verdachte heeft de controlerende verbalisant de haar ambtshalve bekende geur van amfetamine geroken. Bij de controle van de laadruimte heeft de agente met haar bovenlichaam in de laadruimte van de auto gehangen en een zeer sterke amfetaminegeur waargenomen, welke vrijwel zeker afkomstig was uit de auto (politiedossier pagina 250-251). [medeverdachte] ontkende desgevraagd tegenover de verbalisant dat zij – het hof begrijpt: hij en zijn bijrijder, zijnde verdachte – bij een pand hoorden en verklaarde dat zij verkeerd waren gereden. Tegenover de raadsheer-commissaris heeft hij op 25 januari 2018 als getuige verklaard dat hij op 16 april 2013 met [verdachte] in de betreffende loods is geweest, toen hij de politie zag is weggereden en kort daarna met [verdachte] door de politie is gecontroleerd.
Van de medeverdachte [medeverdachte] zijn op een gasmasker in het pand sporen aangetroffen die hem linken aan de productie van amfetamine.
Daarbij komt dat op de ochtend van 16 april 2013 rondom het pand door diverse verbalisanten, die ter plaatse aanwezig waren in het kader van een controle van het bedrijfsgebouwencomplex naar aanleiding van een melding van een hennepkwekerij, een geur werd waargenomen die werd herkend als de hen ambtshalve bekende geur van amfetamine dan wel BMK-achtige stoffen. Zij roken de zoete, weeïge geur in de bedrijfshal met nummer [perceelnummer 2] , terwijl die geur sterker werd naar mate zij dichter bij de scheidingswand van perceel [perceelnummer 2] met perceel [perceelnummer 1] kwamen, welke percelen met de achterzijde aan elkaar grenzen. De geur werd herkend als de geur van amfetamine dan wel de geur die vrijkomt bij het produceren van BMK, de grondstof voor amfetamine (dossierpagina’s 252, 255 en 256).
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat verdachte, staande in de loods, die geur ook heeft geroken.
De straatwaarde van de aangetroffen amfetamine bedroeg volgens de advocaat-generaal zeker een half miljoen euro. Alleen al om die reden is het niet goed denkbaar dat een volstrekt vreemde, niet zijnde de eigenaar of huurder van de loods, toegang tot een loods wordt verschaft, zonder dat deze iets van doen heeft met de aldaar aanwezige, grote hoeveelheden amfetamine, en al zeker niet wanneer hij in het gezelschap van een aan de productie van die amfetamine ter relateren persoon wordt aangetroffen en tegelijk met die persoon de loods verlaat na het zien van een verbalisant van het hennepteam.
Het hof stelt hiermee vast dat de verdachte is aangetroffen onder omstandigheden die duiden op betrokkenheid bij het onder 2 ten laste gelegde feit.
Verder stelt het hof vast dat de verdachte geen aannemelijke, hem ontlastende verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid in de loods of het vertrek uit de loods samen met een medeverdachte vrij snel na het moment dat hij de politie zag en evenmin voor het feit dat de auto waarin hij zich bevond sterk naar amfetamine rook.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden en het gegeven dat geen van beiden heeft verklaard dat zij op andere wijze zijn gekomen dan dat zij zijn weggegaan, gaat het hof ervan uit dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] in diens bedrijfsauto naar de loods is gereden, dat in die bedrijfsauto de jerrycans met amfetamine werden vervoerd die later in de loods zijn aangetroffen, dat zij de jerrycans in de loods hebben neergezet en dat zij na het zien van een verbalisant van het hennepteam, de loods weer hebben verlaten en in de bedrijfsauto zijn weggereden.
Dit betekent dat het hof van oordeel is dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] 77,5 liter amfetamine-olie opzettelijk aanwezig heeft gehad. De enkele stelling van de verdediging dat de verdachte niet wist dat er amfetamine-olie in de loods stond, acht het hof om bovengenoemde redenen niet aannemelijk.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden:
  • de omstandigheid dat de verdachte, zo blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 september 2019, reeds eerder ter zake een (hard)drugsdelict onherroepelijk is veroordeeld;
  • de omstandigheid dat harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend;
  • de omstandigheid dat de productie van en handel in synthetische drugs een groot maatschappelijk probleem is, meer in het bijzonder in het ressort van dit gerechtshof. De centrale en lokale overheid investeert veel geld en menskracht in het bestrijden van de productie van en de handel in synthetische drugs, niet alleen vanwege het gevaar voor de volksgezondheid, maar ook omdat deze overtredingen van de Opiumwet vaak gepaard gaan met andere ernstige vormen van criminaliteit, zoals bedreiging met geweld, ook van overheidsdienaren, en daadwerkelijk levensdelicten zoals liquidaties, verontreiniging van het milieu op grote schaal doordat chemisch afval afkomstig uit deze laboratoria in de publieke ruimte wordt gedumpt, en witwassen op grote schaal. Daardoor wordt de samenleving in ernstige mate ondermijnd. Dat alles zijn feiten van algemene bekendheid en desondanks heeft de verdachte niet de verleiding kunnen of willen weerstaan om zich uit persoonlijk winstbejag in te laten met deze vorm van misdaad. Daaruit blijkt dat verdachte kennelijk over een mentaliteit beschikt waarbij hij zich weinig gelegen laat liggen aan de belangen van derden.
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden gevorderd. Het hof zal verdachte echter vrijspreken van feit 1 en feit 3 en komt daardoor tot een lagere straf dan gevorderd.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 6 februari 2014, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vervolgens op 10 juni 2015 vonnis gewezen. Hiertegen is namens verdachte op 24 juni 2015 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 20 januari 2020. De behandeling in hoger beroep wordt derhalve niet afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het door verdachte ingestelde hoger beroep.
Tussen het instellen van het hoger beroep en de eerste behandeling van de zaak ter terechtzitting van het hof zijn alleen al 28 maanden verstreken. In totaal heeft de behandeling in hoger beroep meer dan vierenhalf jaar geduurd. Weliswaar is op verzoek van de verdachte een veelheid aan getuigen gehoord en heeft nader forensisch onderzoek plaatsgehad, maar deze omstandigheden kunnen de lange duur niet volledig rechtvaardigen.
Zonder schending van de redelijke termijn zou het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Beslag
Het hof schaart zich achter de beslissing van rechtbank tot onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven gelaatsmasker en filter, zij het dat dit vanwege de vrijspraak voor die feiten wordt gegrond op artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht. Gebleken is dat deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvan verdachte wordt verdacht, zijn aangetroffen, terwijl die voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan. De voorwerpen behoren aan de verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 36b, 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- filter G1007059
- gasmasker G1007057.
Aldus gewezen door:
mr. P.M. Frielink, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. R.R. Everaars-Katerberg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Martens, griffier,
en op 20 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.