ECLI:NL:GHSHE:2020:1354

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
20-003638-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake witwassen van een Audi S4 en geldbedragen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 15 november 2016. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was vrijgesproken van meerdere ten laste gelegde feiten, waaronder witwassen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, aangezien er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak volgens artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en heeft de verdachte schuldig bevonden aan het witwassen van een Audi S4 en een geldbedrag van € 20.000,-. Het hof oordeelde dat de verdachte de werkelijke aard en herkomst van deze voorwerpen heeft verborgen, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. De verdachte had geen overtuigende verklaring kunnen geven voor de herkomst van de voorwerpen, en het hof concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen.

De strafmaat werd vastgesteld op 149 dagen gevangenisstraf, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een lagere straf dan oorspronkelijk zou zijn opgelegd. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 420bis, dat betrekking heeft op witwassen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003638-16
Uitspraak : 3 maart 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 november 2016 in de strafzaak met parketnummer 01-889131-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Voor het overige heeft de advocaat-generaal verzocht het beroepen vonnis te bevestigen met aanvulling van de gronden.
Van de zijde van de verdachte is primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is bij appelakte onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 december 2010 tot en met 5 februari 2013 te Eindhoven en/of in een of meer andere plaatsen in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten - een auto (van het merk Audi S4, met [kenteken] ) en/of (een) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van 49.500 euro of daaromtrent, betreffende (een) betaling(en) aan [bedrijf 1] (ten behoeve van de aankoop van een auto van het merk Audi S4) en/of
- een (contant) geldbedrag van 20.000 euro, betreffende een geldlening aan [betrokkene] en/of
- een pand aan de [adres 1] en/of een pand aan de [adres 2] ,
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) in genoemde pleegperiode op genoemde plaats(en) (een) voorwerp(en), te weten
- een auto (van het merk Audi S4, met [kenteken] ) en/of (een) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van 49.500 euro, of daaromtrent, betreffende (een) betaling(en) aan [bedrijf 1] (ten behoeve van de aankoop van een auto van het merk Audi S4) en/of
- een (contant) geldbedrag van 20.000 euro (betreffende een geldlening aan [betrokkene] ) en/of
- een pand aan de [adres 1] en/of een pand aan de [adres 2] ,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van een of meer voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
5.
hij in de periode van 22 december 2010 tot en met 5 februari 2013 in Nederland voorwerpen, te weten
- een auto (van het merk Audi S4, met [kenteken] ) en een geldbedrag tot een totaalbedrag van 49.500 euro, betreffende een betaling aan [bedrijf 1] (ten behoeve van de aankoop van een auto van het merk Audi S4) en
- een (contant) geldbedrag van 20.000 euro (betreffende een geldlening aan [betrokkene] )
voorhanden heeft gehad en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen en bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder bedoelde bewijsmiddelen [1] die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde witwassen, reeds omdat er geen relatie (meer) kan worden gelegd met ‘enig misdrijf’. De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken voor de onder 1 tot en met 4 op de dagvaarding ten laste gelegde hennepteelt en de annexe diefstal van elektriciteit. Voorts is bepleit dat de verdachte de aanschaf van de Audi S4 en de geldlening aan [betrokkene] heeft gefinancierd uit contant ontvangen geldbedragen ter zake start- en prijzengelden als semiprofessioneel motorcrosser en zijn salaris bij de [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en dat derhalve van witwassen geen sprake is.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen de Audi S4 en de geldlening aan [betrokkene] en een bepaald misdrijf (het zogenaamde grondmisdrijf). Dat voornoemde goederen een criminele herkomst hebben kan niettemin bewezen worden verklaard, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat deze ten laste gelegde voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Op 5 februari 2013 heeft in de woning van de verdachte aan de [adres 1] een doorzoeking plaatsgevonden. [2] Tijdens die doorzoeking werd een factuur van 15 februari 2011 op naam van de verdachte – met daarop als adresgegevens [adres 1] vermeld – aangetroffen betreffende de aanschaf van een Audi S4 voor een bedrag van € 49.500,- bij [bedrijf 1] . Dit bedrag is, zo volgt uit de vermelding “Barzahlung” op de factuur, contant betaald. [3] Onder de verdachte is op 5 februari 2013 te Eindhoven een Audi S4 met [kenteken] inbeslaggenomen. [4] De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de Audi S4 voor ongeveer € 50.000,- heeft gekocht en uit Duitsland heeft ingevoerd. [5]
Verder is bij de doorzoeking een leenovereenkomst – op 22 december 2010 in tweevoud getekend te Best – aangetroffen betreffende een lening van € 20.000,- van de verdachte aan [betrokkene] . [6] [betrokkene] heeft verklaard dat hij in 2010 een bedrag van € 20.000,- van de verdachte heeft geleend en dat hij dit bedrag contant heeft ontvangen van de verdachte. [7] De verdachte heeft verklaard dat hij [betrokkene] een bedrag van € 20.000,- heeft geleend. [8] In de woning van de verdachte zijn onder meer grote geldbedragen, een grote hoeveelheid kleding en horloges aangetroffen en in beslag genomen. [9]
De bij verdachte in beslag genomen bescheiden zijn voor onderzoek ter beschikking gesteld aan medewerkers van de Belastingdienst. Aan de hand van bankafschriften en de in beslag genomen bescheiden in combinatie met de ingediende aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 en 2011 zijn kasopstellingen en vermogensvergelijkingen opgesteld. [10] Daarbij is het salaris dat de verdachte, naar zijn zeggen, verdiende als werknemer bij [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en het salaris van zijn partner meegenomen. Uit de kasopstellingen en vermogensvergelijkingen blijkt dat de verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 4 februari 2013 voor een bedrag van € 523.130,- meer uitgaven heeft gedaan dan hij uit bekende legale inkomsten heeft ontvangen. [11]
Het hof overweegt dat de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zij het vermoeden van witwassen van de ten laste gelegde voorwerpen rechtvaardigen. In dat geval mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn.
De verdachte heeft verklaard dat hij contante geldbedragen heeft ontvangen ter zake start- en prijzengelden als semiprofessioneel motorcrosser en dat hij salaris heeft ontvangen van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Ter terechtzitting in hoger beroep op 18 februari 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij in 1999 door een ernstig ongeval met motorcrossen is gestopt en aan het start- en prijzengeld en de verkoop van de spullen van het motorcrossen ongeveer € 130.000,- heeft overgehouden. [12]
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de door de verdachte naar voren gebrachte inkomsten, de uitgaven van ongeveer € 523.130,- (waar volgens de Belastingdienst geen bekende legale inkomsten aan ten grondslag liggen) kunnen verklaren.
Daartoe overweegt het hof dat het door de verdachte opgegeven salaris bij [bedrijf 2] en [bedrijf 3] (hierna tezamen: [bedrijf ] ) en het salaris van zijn partner al in de kasopstellingen en vermogensvergelijkingen van de Belastingdienst is meegenomen. Dit salaris dat verdachte ontving voor zijn werk bij [bedrijf ] kan het hoger bedrag aan uitgaven van € 523.130,- dus niet (deels) verklaren. De naar eigen zeggen contant ontvangen geldbedragen uit het start- en prijzengeld van het motorcrossen, kunnen het verschil evenmin verklaren, nu de verdachte, naar eigen zegen, aan het motorcrossen slechts ongeveer € 130.000,- heeft overgehouden.
Indien al aangenomen zou moeten worden dat verdachte een bedrag van € 130.000,- heeft overhouden uit motorcrossen en de verkoop van goederen, blijft overeind dat verdachte deze “inkomsten” of het bezit van een bedrag aan contanten niet heeft opgegeven in de door hem gedane aangiften inkomstenbelasting en hij zich aldus schuldig heeft gemaakt aan een fiscaal delict.
De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat hij van deze inkomsten opgave moest bij de zijn aangiften inkomstenbelasting, acht het hof volstrekt ongeloofwaardig.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de Audi S4 en het geldbedrag tot een totaalbedrag van € 49.500,- betreffende een betaling aan [bedrijf 1] (ten behoeve van de aankoop van een auto van het merk Audi S4) en een geldbedrag van
€ 20.000,- (betreffende een geldlening aan [betrokkene] ) afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Ten aanzien van het ten laste gelegde witwassen van de panden genoemd in de tenlastelegging is het hof met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Het hof zal de verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Voorts is het hof van oordeel dat – gelet op de duur en de frequentie van de door de verdachte gepleegde handelingen – het witwassen door de verdachte niet een zodanig structureel karakter had dat van gewoontewitwassen kan worden gesproken, zodat verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

witwassen, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een personenauto ter waarde van € 49.500,-, het geldbedrag ten behoeve van de aankoop van de auto en een geldbedrag van € 20.000,-. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen ook het plegen van misdrijven aantrekkelijk kan maken. De verdachte heeft zich bij zijn handelen slechts laten leiden door eigen financieel gewin en heeft geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving.
Bij de straftoemeting heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 december 2019, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake een soortgelijk feit. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Tevens stelt het hof vast dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is geschonden. De verdachte is op 5 februari 2013 in verzekering gesteld, terwijl de rechtbank op 15 november 2016 – en derhalve niet binnen twee jaar na de inverzekeringstelling – vonnis heeft gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 25 november 2016 hoger beroep ingesteld. In hoger beroep is de zaak voor het eerst op 14 mei 2019 ter terechtzitting behandeld. Het onderzoek is vervolgens geschorst teneinde de door de verdediging op die terechtzitting opgegeven getuigen te horen bij de raadsheer-commissaris. Voor wat betreft het tijdsverloop na de eerste terechtzitting in hoger beroep zal het hof daarom geen strafvermindering toepassen. De tijd tussen het instellen van het hoger beroep op 25 november 2016 en de eerste terechtzitting in hoger beroep op 14 mei 2019 bedraagt ongeveer 2 jaar en 6 maanden, waardoor de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer 6 maanden is overschreden. In totaal bedraagt de overschrijving van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep samen ongeveer 2 jaar en 4 maanden.
Zonder schending van de redelijke termijn was naar het oordeel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 6 maanden met aftrek van voorarrest zoals opgelegd door de rechtbank passend geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden zal het hof – mede gelet op het beperkte strafblad van verdachte waarop verder geen veroordelingen voor vermogensdelicten staan – volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 149 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 240 uren.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
149 (honderdnegenenveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
100 (honderd) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 3 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van de Politie Oost-Brabant in de [zaak] ,
2.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 8 februari 2013, pg. 775-780.
3.Het stamproces-verbaal in het zaaksdossier witwassen door [verdachte] op pg. 3357 d.d. 26 juli 2013 met als bijlage 18 de factuur op pg. 3452-3453.
4.De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 18 februari 2013, pg. 802-303.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 februari 2013, pg. 1258-1259.
6.Het stamproces-verbaal in het zaaksdossier witwassen door [verdachte] op pg. 3355 d.d. 26 juli 2013 en de leenovereenkomst op pg. 831.
7.Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] d.d. 7 februari 2013, pg 3625.
8.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg bij de rechtbank Oost-Brabant van 19 oktober 2016.
9.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 8 februari 2013, pg. 775-780.
10.Het conceptverslag Belastingdienst d.d. 26 juli 2013, pg 3681.
11.Het stamproces-verbaal in het zaaksdossier witwassen door [verdachte] op pg. 3363 en het conceptverslag Belastingdienst d.d. 26 juli 2013, pg. 3674-3692.
12.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van dit hof op 18 februari 2020.