ECLI:NL:GHSHE:2020:1351

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
17 april 2020
Zaaknummer
20-001478-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken voor diefstal, waarbij hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee diefstallen, gepleegd in oktober 2017 te Sluiskil en Westdorpe. De verdachte heeft kabels en andere goederen weggenomen uit containers op bouwplaatsen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die onder begeleiding van de reclassering staat.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001478-19
Uitspraak : 17 januari 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 mei 2019 in de strafzaak met parketnummer 02-236948-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres]
.
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte ter zake van (telkens) diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak (feit 1 en feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd en hem te dien aanzien zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 10 oktober 2017 tot en met 12 oktober 2017 te Sluiskil, gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bouwkeet en/of meerdere containers (op het bouwterrein ter hoogte van de [straat] ) heeft weggenomen kabels van gereedschappen en/of gereedschappen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer I] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededaders, waarbij hij, verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen (voornoemde) goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 oktober 2017 tot en met 16 oktober 2017 te Westdorpe, gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bouwkeet en/of meerdere containers (op het bouwterrein ter hoogte van de [straat] ) heeft weggenomen
- voedingskabels en/of
- een voedingskast en/of
- (verlichtings)armaturen en/of
- aansluitingsblokken, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer II] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededaders, waarbij hij, verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen (voornoemde) goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 11 oktober 2017 tot en met 12 oktober 2017 te Sluiskil, gemeente Terneuzen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een container (op het bouwterrein ter hoogte van de [straat] ) heeft weggenomen kabels van gereedschappen, toebehorende aan [slachtoffer I] , waarbij hij, verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
2.
hij omstreeks 16 oktober 2017 te Westdorpe, gemeente Terneuzen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een container (op het bouwterrein ter hoogte van de [straat] ) heeft weggenomen
- voedingskabels en
- (verlichtings)armaturen en
- aansluitingsblokken,
toebehorende aan [slachtoffer II] , waarbij hij, verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemene overweging
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Verweer van de verdediging strekkende tot integrale vrijspraak
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Daartoe is – kort gezegd – het navolgende aangevoerd. De verdachte heeft een auto gehuurd en die auto was – blijkens de track en trace gegevens – steeds in de buurt van de plaatsen delict. Er zijn geen andere bewijsmiddelen (DNA-materiaal en/of andere sporen) voorhanden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde feiten. Er is aldus niet voldaan aan het in de wet gestelde bewijsminimum. Bovendien worden containers vaak middels spanbanden opengebroken en is – zo begrijpt het hof het verweer van de verdediging – geen sprake van een specifieke
modus operandi.
Oordeel van het hof
Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit stelt het hof – op basis van de aangifte van [aangever] (namens [slachtoffer I] ) – vast dat in de nacht van 10 op 11 oktober 2017 is geprobeerd twee containers open te breken, maar dat dit toen niet is gelukt. Voorts blijkt uit die aangifte dat in de nacht van 11 op 12 oktober 2017 te Sluiskil een container alsnog is opengebroken en dat daaruit kabels van gereedschappen zijn weggenomen. De container stond op een bouwterrein ter hoogte van de [straat] . De betreffende container is geopend doordat uit de zijkant van de container een vierkant was uitgeslepen en de pal waarmee de deur van de container was afgesloten, was weggeslagen. [1]
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit stelt het hof – op grond van de aangifte van [aangever] (namens [slachtoffer I] ) – vast dat omstreeks 16 oktober 2017 te Westdorpe uit een container diverse goederen (voedingskabels, verlichtingsarmaturen en
aansluitingsblokken) zijn weggenomen. De container stond op een bouwterrein ter hoogte van de [straat] . [2] Deze container is geopend doordat een tweetal sloten was doorgeknipt. Ook blijkt dat gebruik is gemaakt van spanbanden. [3] Het hof stelt vast dat bij zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde containers zijn opengebroken en daaruit goederen zijn weggenomen.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die zich aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten schuldig heeft gemaakt. Deze vraag wordt door het hof bevestigend beantwoord.
Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat uit de track en trace gegevens van de door de verdachte gehuurde auto met Belgisch kenteken [kenteken] blijkt dat deze auto in de periode of omstreeks het moment waarop de goederen uit de containers zijn weggenomen, in de directe nabijheid van die containers langere tijd heeft stilgestaan. Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit blijkt dat de door de verdachte gehuurde auto op 11 oktober 2017 tussen 02.06 uur en 02.27 uur heeft stilgestaan aan de [straat] te Sluiskil. Voorts blijkt dat deze auto vanaf 11 oktober 2017 om 21.52 uur daar in de buurt was en op 12 oktober 2017 tussen 01.24 uur en 04.59 uur precies op die plaats onafgebroken heeft stilgestaan.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit blijkt dat de door de verdachte gehuurde auto op 15 oktober 2017 tussen 03.14 uur en 03.41 uur heeft stilgestaan aan de [straat] te Westdorpe en zich tussen 15 oktober 22:33 uur en 16 oktober 2017 te 03:50 uur 12 keer verplaatst telkens op de [straat] te Sluiskil.
De verdachte heeft de betreffende auto gehuurd van 9 oktober 2017 tot en met 22 oktober 2017. [4]
De verdachte heeft niet aangevoerd dat een ander dan de verdachte gebruik heeft gemaakt van de auto en dit is het hof ook overigens niet gebleken. Gelet hierop kan naar het oordeel van het hof uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte in de periode of omstreeks het moment waarop de goederen uit de containers zijn weggenomen, in de directe nabijheid van die containers aanwezig is geweest.
Het hof leidt uit die aanwezigheid van de verdachte en de door hem gehuurde auto in de nachtelijke uren in het buitengebied, waar geen woningen zijn [5] , af dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstallen. De verdediging heeft niets aangevoerd ter verklaring van de aanwezigheid van de verdachte toen en daar en ook overigens heeft het hof geen enkele reden kunnen ontdekken.
Voorts is het hof gebleken dat de verdachte op 22 oktober 2017 – een aantal dagen na het onder 2 ten laste gelegde feit – op heterdaad is aangehouden wegens een inbraak waarbij hij een container had open geslepen. [6] Deze container was opengeslepen met een slijptol en om de container te openen was gebruik gemaakt van spanbanden. [7] De verdachte is voor dit feit – bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 1 november 2017 – onherroepelijk veroordeeld. Voorts blijkt uit voornoemd vonnis dat onder de verdachte verschillende goederen in beslag zijn genomen, waaronder een slijpmachine. Het hof stelt vast dat de werkwijze bij de ten laste gelegde feiten en bij het feit op 22 oktober 2017 in zeer sterke mate met elkaar overeenkomen. In alle gevallen is een container (met een slijptol) opengeslepen. Onder de verdachte is ook een slijpmachine aangetroffen. Bovendien is zowel bij het onder 2 ten laste gelegde feit als het feit op 22 oktober 2017 gebruik gemaakt van spanbanden.
De verdachte heeft ter zake van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden geen verklaring afgelegd, terwijl dit naar het oordeel van het hof wel van hem mocht worden verwacht.
Gelet op de bovenstaande feiten en omstandigheden en het niet geven van een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf van 100 uren en de door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden zal matigen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte op dit moment vanuit de reclassering wordt begeleid en hij op 7 januari 2020 – via de reclassering – een nieuwe woning krijgt.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan;
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen door middel van braak door uit containers kabels van gereedschappen, voedingskabels, (verlichtings)armaturen en aansluitingsblokken weg te nemen. Deze containers stonden op bouwplaatsen. Het handelen van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van anderen. Bovendien zijn het ergerlijke feiten, omdat op bouwplaatsen veelal met eigen gereedschappen en voorwerpen wordt gewerkt en er bijna geen mogelijkheden bestaan de goederen op een afgesloten plaats op te bergen. Door het openbreken van de containers heeft de verdachte overlast en financiële schade voor de slachtoffers veroorzaakt. De verdachte heeft zich daar blijkens het bewezen verklaarde handelen niet om bekommerd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 oktober 2019, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezen verklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Voorts blijkt daaruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. In dit verband is het hof in het bijzonder gebleken dat de verdachte bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 mei 2019 ter zake van verschillende vermogensdelicten is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Aan de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zijn bijzondere voorwaarden verbonden te weten, het actief meewerken aan het vinden van een zinvolle dagbesteding, inkomen en huisvesting, verplichte (ambulante) behandeling en een meldplicht bij de reclassering.
Gelet op de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte – in het bijzonder de begeleiding die de verdachte thans krijgt – acht het hof het niet aangewezen de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Oplegging van een dergelijke sanctie kan immers als gevolg hebben dat de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte en de uitvoering van de bij vonnis van de rechtbank Den Haag opgelegde bijzondere voorwaarden worden doorkruist.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter,
mr. A.C. Bosch en mr. E.G.M. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 17 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Dossierpagina 5 en 6.
2.Dossierpagina 14 en 17.
3.Dossierpagina 17.
4.Dossierpagina 20 en 21.
5.Dossierpagina 20.
6.Dossierpagina 2 en 3.
7.Dossierpagina 34.