ECLI:NL:GHSHE:2020:1350

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
200.248.686_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken in een echtscheidingsprocedure met minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders van een minderjarige. De zaak is in hoger beroep aangespannen door de moeder, die ontevreden is met de huidige regeling. De vader is in incidenteel appel gegaan. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport uitgebracht waarin wordt geadviseerd de huidige regeling in stand te houden, met enkele aanpassingen. Het hof heeft de mondelinge behandeling voortgezet en beide ouders, alsook de vertegenwoordigers van de GI en de raad, gehoord. De moeder heeft aangegeven dat de huidige regeling niet werkt en dat er spanningen zijn tussen de ouders die de minderjarige beïnvloeden. De vader daarentegen is van mening dat de regeling moet blijven zoals deze is, en dat de moeder de band tussen hem en de minderjarige ondermijnt. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en heeft de huidige regeling bekrachtigd, met de nadruk op het belang van de minderjarige. De ouders moeten in onderling overleg afspraken maken over vakanties en feestdagen, waarbij de GI een ondersteunende rol zal spelen. De beslissing van de rechtbank Oost-Brabant is gedeeltelijk vernietigd en de ouders zijn aangespoord om samen te werken in het belang van hun kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 april 2020
Zaaknummer: 200.248.686/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/319752 / FA RK 17-1733
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.A.J.C. Koopman-van Lieshout,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D. Simo.
Als belanghebbende in deze zaak dient te worden aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] , de gecertificeerde instelling (hierna te noemen:
de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige](hierna ook wel te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .

5.De beschikking van 16 mei 2019

Bij die beschikking heeft het hof, voor zover hier thans nog van belang, de raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van [minderjarige] is.
Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot 16 september 2019 pro forma.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op
18 februari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Koopman-van Lieshout;
  • de vader, bijgestaan door mr. Simo;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
6.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 3 oktober 2019;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder ingekomen ter griffie van het hof op 24 oktober 2019;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader ingekomen ter griffie van het hof op 24 oktober 2019;
- het V5-formulier met bijlage van de advocaat van de vader ingekomen ter griffie van het hof op 30 december 2019;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader ingekomen ter griffie van het hof op 10 februari 2020;
- het V6-formulier van de advocaat van de vrouw met bijlagen ingekomen ter griffie van het hof op 10 februari 2010.

7.De verdere beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
7.1.
De raad heeft in genoemd rapport d.d. 3 oktober 2019 – samengevat – het hof geadviseerd om de huidige regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van een keer per twee weken van zaterdagochtend 11:00 uur tot zondagavond (inclusief overnachting) in stand te laten, met dien verstande dat het eindtijdstip op zondag wordt aangepast van 18.00 uur naar 17.30 uur zodat [minderjarige] voldoende tijd en ruimte heeft om bij haar moeder te eten. Dit om onduidelijkheid en spanning voor [minderjarige] omtrent het wel/niet eten bij de vader of de moeder op zondag te voorkomen.
Dat betekent dat ook de overnachting blijft gehandhaafd. Er zijn uit het onderzoek geen signalen naar voren gekomen die erop wijzen dat het onveilig of onverantwoord zou zijn in de opvoedingsomgeving van de vader. Als er besloten zou worden om haar niet bij haar vader te laten overnachten wordt er een verkeerd signaal naar [minderjarige] afgegeven, namelijk dat het niet goed zou zijn bij de vader. Bovendien zou dit niet bijdragen aan het opbouwen/verder uitbouwen van een fijn en onbelast contact tussen de vader en [minderjarige] . Het is zeer belangrijk dat [minderjarige] leert ervaren dat zij troost en vertrouwen bij de vader kan vinden wanneer zij daar is. Verder moet [minderjarige] leren dat zij niet verantwoordelijk is voor het gemis dat haar moeder voelt door haar afwezigheid.
Met betrekking tot de vakanties en feestdagen is de raad van mening dat een evenredige verdeling van de vakanties (de helft bij de moeder en de helft bij de vader) en feestdagen (waarbij er voor de feestdagen ook voor een om en om verdeling gekozen kan worden, het ene jaar bij de moeder, het andere jaar bij de vader) het meest in het belang van [minderjarige] is. Voor wat betreft de verjaardag van [minderjarige] is de raad van mening dat een verdeling van het ene jaar bij de moeder en het andere jaar bij de vader het meest in het belang van [minderjarige] is. Wat betreft de verjaardagen van de ouders is het meest in het belang van [minderjarige] dat er hierbij wordt gekeken bij welke ouder [minderjarige] op dat moment verblijft en dat hierin geen speciale aanpassingen worden gedaan. De ouders kunnen (indien [minderjarige] niet bij hen is op hun verjaardag) zelf een moment kiezen waarop zij met [minderjarige] stil willen staan bij hun verjaardag.
7.2.
Verder heeft de raad in het raadsrapport verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: de GI) voor de periode van twaalf maanden.
7.3.
Bij beschikking van 25 oktober 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 25 oktober 2019 tot 25 oktober 2020.
7.4.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op voornoemd rapport van de raad te reageren.
7.5.
De moeder heeft bij voornoemd V6-formulier met bijlage d.d. 24 oktober 2019, zoals aangevuld op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aangevoerd.
De moeder kan zich niet verenigen met de huidige regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Zowel de contactmomenten als het maken van afspraken hierover verlopen moeizaam. [minderjarige] is en blijft intens verdrietig wanneer zij na een contactmoment met de vader weer thuis is; hierin treedt geen verbetering op. De huidige slechte verstandhouding tussen partijen werkt daar niet aan mee. Teksten uit het raadsrapport worden door de vader als munitie naar de moeder gebruikt. De moeder heeft in de praktijk met een hele andere vader te maken dan zoals hij wordt omschreven in het rapport van de raad. De vader laat zich erg negatief over de moeder uit.
De moeder is van mening dat de vader niet zijn verantwoordelijkheid neemt als vader en dat van haar als de moeder van [minderjarige] veel verwacht wordt teneinde de band tussen de vader en [minderjarige] te ondersteunen. Echter tot haar spijt moet zij constateren dat er geen enkele band tussen de vader en [minderjarige] is. De moeder zou willen dat die band er wel zou zijn.
[minderjarige] heeft laten weten dat zij een fijn gesprek met de raadsonderzoekster had gehad maar erg teleurgesteld was in het advies van de raad.
7.6.
De vader heeft bij V6-formulier met bijlagen d.d. 24 oktober 2019 en het V6-formulier met bijlage d.d. 25 oktober 2019, zoals aangevuld op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aangevoerd.
De vader stemt in met het advies van de raad. De reguliere regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken moet ongewijzigd blijven. Primair dient het tijdstip waarop [minderjarige] op zondag moet worden teruggebracht, ongewijzigd blijven. Subsidiair verzoekt de vader indien het eindtijdstip op zondag wordt aangepast naar 17:30 uur, het aanvangstijdstip op zaterdag te wijzigen in 9:45 uur, in overeenstemming met de feitelijke situatie. De vader bezoekt [minderjarige] op zaterdag om 9:45 uur bij het turnen en [minderjarige] gaat dan vervolgens mee met de vader naar huis tot zondagavond.
De vader vindt het verder van belang dat er duidelijke en concrete afspraken komen over de vakanties en feestdagen. De afgelopen jaren heeft de moeder deze eenzijdig vastgesteld. Bovendien heeft de vader geconstateerd dat de moeder telkens op het laatste moment terugkomt op de gemaakte afspraken. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de onderlinge communicatie, maar is ook verwarrend voor [minderjarige] . Verder doet de moeder er alles aan om het contact tussen de vader en [minderjarige] te beperken. De moeder erkent de vader niet als vader van [minderjarige] . De vader vindt dit zorgelijk en in strijd met het belang van [minderjarige] . [minderjarige] heeft een leuke band met de vader opgebouwd en zij ondernemen samen leuke activiteiten. De vader heeft contact met de docenten op school en als er huiswerkbegeleiding nodig is dan gaat de vader daar het gesprek over aan. [minderjarige] is de belangrijkste persoon in het leven van de vader; hij wil onbelast contact met haar hebben. De vader vindt dat de moeder hulp voor zichzelf moet inschakelen zodat zij [minderjarige] minder belast met volwassenproblematiek.
7.7.
De GI heeft bij op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende aangevoerd.
Hoewel de ondertoezichtstelling is uitgesproken op 25 oktober 2019 is er pas een eerste gesprek gepland op
5 maart 2020. Dit gesprek zal met beide ouders samen plaatsvinden.
Ten aanzien van de kerstvakantie heeft de GI de mailwisseling tussen partijen gezien, en contact met beide ouders gehad over de telefoon. De GI heeft zich geen visie of mening over die mailwisseling gevormd en omdat de ouders er niet samen uitkwamen een beslissing over de verdeling van de kerstvakantie genomen.
7.8.
De raad heeft op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep – kort samengevat – het volgende verklaard. De raad heeft een duidelijk standpunt ingenomen. [minderjarige] heeft enorme last van de spanningen tussen de ouders en het feit dat de moeder de rol van vader niet erkent. De raad heeft om een ondertoezichtstelling verzocht omdat daar verandering in moet komen. De contactregeling moet blijven zoals die is en alles moet er op ingezet worden om het voor [minderjarige] zo fijn mogelijk te maken bij de vader. De raadsonderzoeker heeft geluisterd naar [minderjarige] , maar dat wil niet zeggen dat de raad doet wat [minderjarige] wil. Ten aanzien van de vakanties kan het niet zo zijn dat vanuit een contactregeling met één overnachting opeens overgegaan wordt naar drie weken zomervakantie met daarbij behorende overnachtingen bij de vader. Gekeken moet worden hoe de vakanties voor [minderjarige] zo prettig mogelijk verdeeld kunnen worden en dan kan [minderjarige] best een paar nachten achter elkaar bij de vader overnachten.
7.9.
Het hof overweegt het volgende.
Regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
7.9.1.
Op grond van artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) gelezen in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken alsmede een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
7.9.2.
Het hof stelt vast dat tussen partijen in hoger beroep niet in geschil is dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
7.9.3.
Het hof ziet geen gronden om de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] zoals die thans loopt, met een overnachting bij de vader, te wijzigen.
Er zijn geen zorgen over het handelen als opvoeder door de vader of over de opvoedingsomgeving van de vader. Met de raad is het hof van oordeel dat er bij beide ouders sprake is van een gebrek aan vertrouwen in de ander. Er is bij de ouders een dynamiek zichtbaar waarbij de moeder moeite heeft om de vader te erkennen in zijn vaderrol en de vader zich als reactie daarop steeds minder flexibel opstelt; ouders blijven vasthouden aan hun strijdpatroon.
Het is duidelijk dat [minderjarige] een heel sterke band met de moeder heeft, maar het feit dat [minderjarige] tijdens haar verblijf bij de vader zegt haar moeder te missen vloeit naar het oordeel van het hof meer voort uit het feit dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit. Uit de stukken komt naar voren dat de moeder [minderjarige] niet los kan laten, ook niet als zij bij de vader verblijft. Ten aanzien van het overnachten geeft [minderjarige] aan dat ze dat moeilijk vindt, maar uit het raadsrapport blijkt ook dat [minderjarige] het in zijn algemeenheid moeilijk vindt om elders te overnachten en dat dit gevoel dus niet (alleen) te maken heeft met de vader. Het hof is niet gebleken dat het voor [minderjarige] zoals de moeder stelt, onoverkomelijk is om bij de vader te overnachten.
Uit de rapportage blijkt dat [minderjarige] het leuk bij de vader heeft en geniet van de contacten met de vader. Verder gaat het goed met [minderjarige] op school en maakt zij een opgewekte indruk, wat in sterk contrast staat met het beeld dat de moeder van [minderjarige] schetst, te weten dat zij doodongelukkig is.
Gebleken is dat de vader [minderjarige] als zij bij hem is, alle ruimte geeft om als zij daar behoefte aan heeft, contact met de moeder op te nemen. Het hof is met de vader van oordeel dat de moeder van haar kant [minderjarige] de ruimte moet geven om zonder druk van de moeder bij de vader te verblijven en haar ten aanzien van het overnachten bij de vader te ondersteunen. De oprechte steun van de moeder kan daarbij voor [minderjarige] zeer helpend zijn.
Het hof verwacht dat de moeder, zij het nog niet meteen maar dan toch op korte termijn, in staat zal zijn die ruimte aan [minderjarige] te geven. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de moeder heeft aangegeven dat zij hulp heeft gezocht om haar eigen zorgen die zij heeft omtrent het contact tussen [minderjarige] en de vader niet op [minderjarige] te projecteren en die zorgen niet in de weg te laten staan aan een goed contact tussen de vader en [minderjarige] .
Het hof is van oordeel dat ook de GI, die op dit moment (helaas) nog nauwelijks stappen gezet heeft in de ondertoezichtstelling, hierbij een ondersteunende rol zal hebben en het belang van [minderjarige] zal waarborgen.
Het hof ziet geen aanleiding om in de begintijd en eindtijd van de omgangsregeling enige wijziging aan te brengen nu deze regeling qua tijden ook al weer enige tijd loopt. Het is aan de ouders om in overleg met de GI afspraken te maken over de kwestie van het avondeten van [minderjarige] .
7.9.4.
Bovenstaande leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking voor zover het betreft de in die beschikking gegeven zorg- en contactregeling in de weekenden.
7.9.5.
Gelet op het feit dat de ondertoezichtstelling is uitgesproken in het belang van [minderjarige] en de GI op de mondelinge behandeling heeft verklaard aan het werk te gaan en de belangen van [minderjarige] te gaan behartigen binnen de strijd die de ouders met elkaar nog steeds hebben, zal het hof het verzoek van de moeder om een bijzondere curator te benoemen, afwijzen.
De benoeming van een bijzondere curator heeft in de visie van het hof in ieder geval op dit moment geen toegevoegde waarde. Eerst dient bezien te worden hoe de ondertoezichtstelling zich zal gaan ontwikkelingen en op welke wijze het belang en de stem van [minderjarige] daarbinnen gestalte zal gaan krijgen.
Regeling inzake de verdeling van de vakanties en feestdagen en bijzondere dagen
7.9.6.
Ten aanzien van de verdeling van de vakanties en de feestdagen overweegt het hof het navolgende.
Het hof acht het niet van belang [minderjarige] om in detail de vakanties vast te leggen, mede gelet op het feit dat er rekening dient te worden gehouden met hetgeen voor [minderjarige] prettig is. Het hof acht het evenals de raad het meest in het belang van [minderjarige] dat de vakanties verdeeld worden in onderling overleg waarbij uiteindelijk zal worden toegewerkt naar een verdeling bij helfte met ingang van 2021.
Het hof tekent daarbij aan dat de GI deze gesprekken over verdeling zal kunnen en moeten ondersteunen. Daarbij moet in acht genomen worden dat het niet gaat om het door de ouders gestelde en onmiddellijk in te treden recht op de helft van de vakanties, maar dat die verdeling voor [minderjarige] op een zo prettig mogelijke, opbouwende wijze dient plaats te vinden.
7.9.7.
Met betrekking tot de bijzondere dagen overweegt het hof het navolgende.
[minderjarige] zal op vaderdag en moederdag bij respectievelijk de vader en de moeder verblijven op de wijze zoals door de vader verzocht.
[minderjarige] zal haar verjaardag vieren bij de ouder bij wie zij op dat moment conform de contactregeling verblijft. Dit geldt ook voor de overige verjaardagen en feestdagen uit het verzoek van de man, zodat zijn verzoek op dat punt zal worden afgewezen. Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] om op bepaalde (soms doordeweekse) dagen de nu lopende contactregeling te onderbreken.
7.9.10.
Het hof zal voor het overige de verzoeken van de vader en van de moeder afwijzen.
7.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een affectieve relatie hebben gehad.
7.11.
Dit leidt tot de navolgende beslissing.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
27 juli 2018 voor zover het betreft de tussen [minderjarige] en de vader gegeven verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij [minderjarige] verblijft bij de vader, eenmaal per veertien dagen van zaterdag 11:00 uur tot zondag 18:00 uur;
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
27 juli 2018 voor zover daarbij is bepaald:
  • dat [minderjarige] op Vaderdag verblijft bij de vader (als deze dag in het weekend van de moeder valt verblijft [minderjarige] van 11:00 uur tot 18:00 uur bij de vader);
  • dat [minderjarige] op Moederdag verblijft bij de moeder (als deze dag in het weekend van de vader valt verblijft [minderjarige] tot 11:00 uur bij de vader);
bepaalt dat [minderjarige] op haar verjaardag verblijft bij de ouder bij wie zij op dat moment conform de contactregeling verblijft;
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
27 juli 2018 voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat vanaf het jaar 2020 [minderjarige] bij de vader verblijft gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen partijen te bepalen en op dat punt opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat [minderjarige] gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijft met inachtneming van hetgeen het hof heeft overwogen in r.o. 7.9.6.;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.M.C. Dumoulin en C.L.M. Smeets en is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.