ECLI:NL:GHSHE:2020:1347

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
200.259.971_01 en 200.259.971_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en informatieplicht na verbreking van de relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin voorlopige omgangs- en informatieregelingen zijn vastgesteld voor de minderjarige, geboren na de verbreking van de relatie tussen de ouders. De moeder heeft de voorlopige regeling niet nageleefd, wat aanleiding gaf tot deze procedure. Het hof heeft vastgesteld dat er op dit moment geen beletsel is voor het aanvangen van de voorlopige regelingen, zowel bij de moeder als bij de minderjarige. De raad voor de Kinderbescherming zal de rechtbank van advies dienen en de rechtbank zal verder moeten beslissen over de omgangsregeling.

De moeder heeft in haar beroepschrift verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de verzoeken van de vader af te wijzen. De vader heeft in zijn verweerschrift verzocht om de verzoeken van de moeder af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder gehoord, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de vader niet is verschenen. De raad heeft geadviseerd dat het in het belang van het kind is dat er contact is met beide ouders, en dat er momenteel geen overwegend beletsel is voor omgang.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de verzoeken van de moeder afgewezen. Het hof oordeelt dat de moeder in staat is om mee te werken aan de voorlopige regelingen en dat het belang van de minderjarige voorop staat. De proceskosten worden gecompenseerd, wat gebruikelijk is in dit soort zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 april 2020
Zaaknummers: 200.259.971/01 en 200.259.971/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/236614 / FA RK 17-2215
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.C.J. Berden,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. A.F.T. Grul, thans zonder advocaat.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 februari 2019, uitgesproken onder bovenvermeld zaaknummer, waarbij de rechtbank -onder meer- voorlopige regelingen ter zake omgang en informatie heeft vastgesteld.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie van het hof op 23 mei 2019, heeft de moeder verzocht, de genoemde beschikking te vernietigen en de inleidende verzoeken van de vader ter zake een omgangsregeling en een regeling omtrent informatie en consultatie alsnog af te wijzen, met veroordeling van de vader in de proceskosten van beide instanties.
Gelijktijdig heeft de moeder het hof verzocht om bij incidentele beschikking de werking van de bestreden beschikking te schorsen. Dit schorsingsverzoek is geadministreerd onder nummer 200.259.971/02 en is tegelijk met de hoofdzaak behandeld.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 juni 2019, heeft de vader verzocht, de genoemde verzoeken van de moeder af te wijzen en de proceskosten in hoger beroep te compenseren.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 27 februari 2018;
  • het rapport van de raad van 4 december 2018, ingekomen op 6 juni 2019;
  • productie 19 van de advocaat van de moeder, ingekomen op 11 juli 2019;
  • het V-formulier van 18 februari 2020 waarin mr. Grul zich als advocaat van de vader aan de procedure onttrekt;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 21 februari 2020;
  • de brief van de raad van 2 maart 2020 met de herziene versie d.d. 28 februari 2020 van het raadsrapport van 4 december 2018.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Berden;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben ook enkele jaren met elkaar samengewoond totdat hun relatie eindigde in augustus 2016.
Uit die relatie is daarna geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 25 april 2018 heeft de rechtbank, na advies van de eerder door haar benoemde bijzonder curator mr. J.L.M. Martens, het verzoek van de vader om vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] toegewezen. De vader heeft [minderjarige] inmiddels erkend.
3.2.1.
Bij genoemde beschikking heeft de rechtbank voorts de verzoeken van de vader om gezamenlijk gezag, een omgangsregeling en een informatie- en consultatieregeling aangehouden en de raad opgedragen onderzoek te doen en de rechtbank te adviseren omtrent de kwesties van gezag en omgang.
3.3.
De raad heeft de rechtbank in zijn rapport van 4 december 2018 geadviseerd. Overeenkomstig dat advies heeft de rechtbank in haar thans bestreden beschikking van 27 februari 2019 de behandeling van de verzoeken van de vader opnieuw aangehouden en voorts bepaald, samengevat:
- dat er tussen de vader en [minderjarige] voorlopig begeleide omgang zal zijn in een BOR-traject bij de Mutsaersstichting, waarbij de BOR-professional de regie heeft over de contacten;
- dat de raad vóór 27 oktober 2019 het eindrapport van de BOR bij de rechtbank moet indienen en vervolgens zo nodig nader onderzoek dient te doen en nader advies dient uit te brengen over omgang en gezamenlijk gezag;
- dat de moeder eenmaal per kwartaal de vader dient te informeren omtrent belangrijke aangelegenheden betreffende [minderjarige] onder meezending van een recente, goed gelijkende foto (van [minderjarige] ).
3.4.
De moeder voert tegen genoemde beslissingen in haar beroepschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Na de verbreking van de tumultueuze relatie van partijen, waarin de vader de moeder zowel geestelijk als lichamelijk had mishandeld, is de vader de moeder gaan stalken en heeft hij haar bedreigd, geïntimideerd en begin 2019 opnieuw mishandeld. [minderjarige] was daar ook bij. De vader, die veel drinkt en zich evenals zijn familie bezig hield (en houdt) met criminele activiteiten zoals handel in softdrugs en gestolen racefietsen, bezorgt de moeder nog altijd veel spanning en angst. De moeder is bij een psycholoog in behandeling gegaan, maar de door de vader gevoerde procedure over gezag en omgang doorkruist dat traject. De behandelend psycholoog is van mening dat met het trauma van de moeder rekening dient te worden gehouden en dat geen omgang aan de moeder mag worden opgedrongen. Dat kan namelijk leiden tot opleving van gevoelens van angst en terneergeslagenheid bij de moeder.
3.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de moeder daar - desgevraagd -het volgende aan toegevoegd.
De psychologische behandeling - waaronder EMDR - is inmiddels afgerond en heeft de moeder geholpen om de gebeurtenissen uit het verleden een plek te geven. Zij ervaart nu weer rust, ook wel omdat de vader zich inmiddels al ruim een jaar niet meer heeft laten horen. Zij heeft in het belang van [minderjarige] van meet af aan geweigerd mee te werken aan het BOR-traject en heeft de vader ook geen informatie of een foto van [minderjarige] gestuurd. Omgang tussen de vader en [minderjarige] kan misschien starten wanneer [minderjarige] weerbaarder is, bijvoorbeeld wanneer hij acht jaar oud is, of twaalf.
Dat de vader nu niet ter zitting is verschenen - en naar verluidt ook geen vaste woonplaats meer heeft - is veelzeggend en komt waarschijnlijk omdat hij zich moet schuilhouden voor wraaklustige criminele elementen.
3.5.
De vader heeft in zijn verweerschrift verzocht, het hoger beroep van de moeder en haar schorsingsverzoek af te wijzen, maar hij heeft er daarbij om hem moverende redenen van afgezien, inhoudelijk op de grieven van de moeder te reageren.
Ter mondelinge behandeling is de vader niet verschenen, zodat het hof hem niet verder heeft kunnen bevragen over zijn zienswijze.
3.6.
De raad heeft ter mondelinge behandeling het hof, samengevat, geadviseerd als volgt.
Het is in het belang van een kind dat het onbelast contact heeft met beide ouders. Dat geldt ook voor [minderjarige] . Zijn belang moet centraal staan. De raad ziet op dit moment geen overwegend beletsel voor omgang tussen [minderjarige] en zijn vader. Als [minderjarige] geen omgang met zijn vader krijgt, dreigt hij op te groeien met een vertekend vaderbeeld en zal hij later hoe dan ook naar zijn vader op zoek gaan om dat beeld te toetsen.
De raad beschikt over het BOR-eindverslag, dat in wezen slechts vaststelt dat de moeder niet in beweging is gekomen en dat zo ook een intakegesprek met de vader geen nut had.
De raad zal dat eindverslag omgaand alsnog naar de rechtbank sturen en zal nader onderzoek gaan doen naar de vraag hoe het belang van [minderjarige] nu het best kan worden gediend als het gaat om ouderlijk gezag en omgang. De raad zal zijn rapportage en nader advies bij de rechtbank indienen in de aangehouden procedure, waarin de rechtbank overigens ook op de uitspraak van het hof in dit hoger beroep blijkt te wachten.
De raad ziet op dit moment geen grond waarop het hof de door de moeder bestreden rechtbankbeschikking zou moeten vernietigen of schorsen.
3.7.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en de verzoeken van de moeder in hoger beroep afwijzen. Niet is gebleken dat de moeder inmiddels niet mentaal in staat zou zijn om alsnog te gaan meewerken aan het BOR-traject en te voldoen aan de informatieplicht zoals door de rechtbank voorlopig vastgesteld. Ook bij [minderjarige] (inmiddels 3 jaar oud) ziet het hof op dit moment geen beletsel. De visie van de moeder op eventueel toekomstig contact tussen [minderjarige] en zijn vader getuigt overigens van een onjuist begrip van de ontwikkelingsbehoeften en de belangen van [minderjarige] . Het lijkt dringend nodig dat de moeder hulp krijgt om haar inzicht te verruimen en haar energie anders te gaan inzetten.
Of en in hoeverre de vader zijn houding en handelen moet gaan aanpassen zodat de door hem gewenste omgang van de grond komt, zal naar verwachting - eveneens - uit het nader rapport van de raad blijken.
De rechtbank zal na het aanvullend rapport en het advies van de raad verder dienen te beslissen.
3.8.
De proceskosten zullen, zoals gebruikelijk in dit soort zaken, worden gecompenseerd.

4.De beslissing

in de zaken met de nummers 200.259.971/01 en 200.259.971/02
Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 februari 2019, voor zover die aan het oordeel van het hof werd onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, L.Th.L.G. Pellis en H.J. Witkamp en is op 16 april 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.