ECLI:NL:GHSHE:2020:1323

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
20-003887-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg inzake diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 27 november 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1990 en thans zonder vaste woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal gepleegd op 17 en 30 september 2018. De politierechter had een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou bevestigen, maar met uitzondering van de opgelegde straf. Het hof heeft het vonnis van de politierechter in grote lijnen bevestigd, maar heeft de opgelegde straf gewijzigd in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen, waarbij zij babyvoeding en broodjes had gestolen uit een supermarkt.

Het hof heeft in zijn overwegingen ook het strafblad van de verdachte betrokken, waaruit bleek dat zij eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. Gezien de herhaling van delict en de ernst van de gepleegde feiten, heeft het hof besloten dat een voorwaardelijke straf niet passend was en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was voor een juiste normhandhaving. De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003887-18
Uitspraak : 5 maart 2020
VERSTEK (dnip)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 november 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 03-184084-18 en 03-192617-18, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1990 ,
wonende te [woonplaats] ,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van diefstal, gepleegd op 17 september 2018
(03-184084-18)en op 30 september 2018
(03-192617-18), veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop het berust, met uitzondering van de opgelegde straf, de strafmotivering en de aangehaalde wetsartikelen.
Voorts vult het hof het vonnis op pagina 3, onder de gebezigde bewijsmiddelen, aan met de zin: ‘Gelet op het bepaalde in artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.’
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen. Zo heeft de verdachte op 17 september 2018 verpakkingen babyvoeding en broodjes van de [supermarkt] weggenomen en op 30 september 2018 babyvoeding en voedingssupplementen van de [supermarkt] gestolen. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor andermans eigendom en heeft zij zich kennelijk enkel laten leiden door haar zucht naar financieel gewin zonder oog te hebben voor de gevolgen van haar handelen voor de gedupeerde winkelbedrijven. Dergelijke feiten brengen naast materiële schade ook overlast voor de gedupeerden mee. Het hof acht dit ernstige feiten.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 januari 2020, waaruit blijkt dat zij inmiddels tweemaal onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten gepleegd na de onderhavige feiten.
Het hof ziet in het voorgaande en de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om een voorwaardelijke straf op te leggen en is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof komt derhalve tot oplegging van een hogere straf dan door de politierechter is opgelegd, en is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken – zoals door de advocaat-generaal is gevorderd – passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 5 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.