In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 8 juli 2019 was vrijgesproken van heling van een fiets, maar schuldig was bevonden aan openlijke geweldpleging. De verdachte, geboren in 1998 en momenteel verblijvende in Huis van Bewaring Grave, heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling voor openlijke geweldpleging, specifiek gericht op feit 3. Het hof heeft het hoger beroep beperkt tot dit feit en heeft het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg herzien.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis bevestigt, maar met uitzondering van de beslissing om geen straf of maatregel op te leggen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar in het geval van een bewezenverklaring verzocht om geen straf of maatregel op te leggen. Het hof heeft de bewijsmiddelen en de verklaringen van de verdachte en getuigen in overweging genomen en heeft geconcludeerd dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld.
Bij de strafbepaling heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, de persoon van de verdachte en de schending van de redelijke termijn voor berechting. Het hof heeft uiteindelijk besloten om geen straf of maatregel op te leggen voor het bewezen verklaarde feit 3 en ook voor feit 1, waarbij het vonnis van de rechtbank voor het overige is bevestigd. De uitspraak is gedaan op 25 maart 2020.