ECLI:NL:GHSHE:2020:1269

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
200.250.508_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vordering tot betaling van onbetaalde facturen en tegenvordering wegens wanprestatie advocaat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had in eerste aanleg de vorderingen van [geintimeerden c.s.] toegewezen, die [appellante] had aangesproken voor het betalen van onbetaalde facturen van haar advocaat, [geintimeerde sub 1]. [appellante] had de facturen niet betaald, omdat zij meende dat de advocaat tekort was geschoten in zijn werkzaamheden. De advocaat had haar niet goed geïnformeerd over de procesrisico's en de oplopende kosten, wat volgens [appellante] heeft geleid tot financiële schade. Het hof heeft de procedure en de feiten rondom de echtscheiding van [appellante] en haar ex-echtgenoot in overweging genomen, evenals de afspraken die in het echtscheidingsconvenant waren vastgelegd. Het hof oordeelt dat de advocaat inderdaad tekort is geschoten in zijn zorgplicht, maar dat deze tekortkoming niet zo ernstig is dat het de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Het hof heeft de vordering van [geintimeerden c.s.] tot betaling van een verminderd bedrag van € 23.626,91 toegewezen, en het vonnis van de rechtbank voor het overige bekrachtigd. [appellante] is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.250.508/01
arrest van 14 april 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. M.L. Sterrenberg-Ellerbroek te Utrecht,
tegen

1.[geintimeerde sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[de vennootschap] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geintimeerden c.s.] , [geintimeerde sub 1] en/of [de vennootschap] ,
advocaat: mr. J. Kuijken te Valkenswaard,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 8 oktober 2019 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer C/01/326971 / HA ZA 17-717 gewezen vonnis van 8 augustus 2018.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 8 oktober 2019 waarbij het hof een comparitie van partijen heeft gelast;
  • het door [geintimeerden c.s.] voor de comparitie toegezonden H12-formulier, gedateerd 5 november 2019, met daarbij productie 57;
  • het proces-verbaal van de comparitie van 14 januari 2020;
  • de pleitnotities van mr. Sterrenberg-Ellerbroek.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.1.1.
Bij beschikking van de toenmalige rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 november 2012 is de echtscheiding uitgesproken tussen [appellante] en [ex-echtgenoot van appellante] (verder te noemen: [ex-echtgenoot van appellante] ). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren.
6.1.2.
De gevolgen van deze echtscheiding hebben [appellante] en [ex-echtgenoot van appellante] in onderling overleg en bijgestaan door een gezamenlijke advocaat (niet zijnde/deel uitmakend van [geintimeerden c.s.] ) op 10 september 2012 laten vastleggen in een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan. De hierin vastgelegde afspraken zagen, kort samengevat, op de verdeling van de gemeenschap, waar twee woningen in vielen en een onderneming, en op de kinder- en partneralimentatie.
6.1.3.
Deze afspraken behelsden onder andere dat:
- [appellante] een partneralimentatie zou ontvangen van bruto € 760,00 per maand en kinderalimentatie van € 1.180,- per maand voor beide kinderen;
- de voormalige echtelijke woning zou worden geleverd aan [ex-echtgenoot van appellante] , waarbij [appellante] zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek, alsmede dat [appellante] tegen een kleine vergoeding in deze woning mocht blijven wonen totdat de kinderen het huis uit zouden zijn, waarbij [ex-echtgenoot van appellante] de hypotheeklasten zou betalen;
- een tweede (verhuurde) woning zou aan [appellante] worden geleverd, waarvan [appellante] de hypotheeklasten op zich zou nemen onder ontslag van [ex-echtgenoot van appellante] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;
- [ex-echtgenoot van appellante] de aandelen in de onderneming kreeg tegen betaling aan [appellante] van een bedrag van € 300.000,-.
6.1.4.
Omdat de in het convenant vastgelegde afspraken door [ex-echtgenoot van appellante] niet of niet in zijn geheel werden nagekomen heeft [appellante] zich medio april 2013 gewend tot [geintimeerde sub 1] , die voor haar is gaan optreden als advocaat en haar daarvoor een opdrachtbevestiging heeft gestuurd met daarin onder meer opgenomen zijn tarief (./. 19 inleidende dagvaarding). [geintimeerde sub 1] heeft onder andere een kort geding geëntameerd alsmede een bodemprocedure tegen [ex-echtgenoot van appellante] . In kort geding werden de vorderingen van [appellante] afgewezen bij vonnis van 20 september 2013 in verband met het ontbreken van een spoedeisend belang. De bodemprocedure heeft geleid tot een eindvonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 5 augustus 2015, waarin onder andere een verklaring voor recht is gegeven op welke wijze het tussen [appellante] en [ex-echtgenoot van appellante] gesloten echtscheidingsconvenant moest worden uitgelegd.
6.1.5.
Omdat dit vonnis naar de mening van [appellante] en [ex-echtgenoot van appellante] onvoldoende soelaas bood voor een definitieve afwikkeling van hun vermogensrechtelijke betrekkingen zijn partijen wederom gaan onderhandelen.
6.1.6.
Inmiddels had [ex-echtgenoot van appellante] een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank om tot verlaging van de kinderalimentatie te komen en tot nihil-stelling van de partneralimentatie. Dit verzoek is bij verstek toegewezen. Van deze beschikking is vervolgens hoger beroep ingesteld.
De hiervoor genoemde onderhandelingen hebben, hangende voormeld hoger beroep, uiteindelijk geleid tot een door [appellante] en [ex-echtgenoot van appellante] getekende vaststellingsovereenkomst van 21 augustus 2015 waarin onder andere nadere afspraken zijn gemaakt over de partneralimentatie en de kinderalimentatie, welke er per saldo op neer kwamen dat de in het echtscheidingsconvenant genoemde bedragen naar beneden zijn bijgesteld.
6.1.7.
[geintimeerde sub 1] heeft in verband met zijn werkzaamheden diverse facturen aan [appellante] doen toekomen. [appellante] heeft deze facturen betaald behoudens de laatste drie.
De onbetaald gelaten facturen betreffen een factuur van 21 september 2017 ad € 26.303,00, een factuur van 22 september 2017 ad € 1.551,83 en een factuur van 25 september 2017 ad € 1.456,54. In totaal heeft [appellante] een bedrag van € 27.049,77 onbetaald gelaten.
6.1.8.
Per e-mail van 5 oktober 2015 heeft [appellante] haar vertrouwen in [geintimeerde sub 1] opgezegd (./. 18 inleidende dagvaarding). [appellante] heeft zich tot een andere rechtshulpverlener (mr. De Hondt-Buijs) gewend. Nog lopende het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank over de alimentatie hebben [ex-echtgenoot van appellante] en [appellante] geassisteerd door mr. De Hondt-Buijs een nieuwe vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin heeft [appellante] afgezien van het ontvangen van alimentatie over de periode vóór 1 januari 2016.
6.2.1.
In de onderhavige procedure vorderen [geintimeerden c.s.] in conventie:
Primair: [appellante] te veroordelen, voor zoveel mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geintimeerde sub 1] van € 27.049,77, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 15 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en tot betaling van € 1.045,00 exclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten;
Subsidiair:[appellante] te veroordelen, voor zoveel mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de vennootschap] van € 27.049,77, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 15 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en tot betaling van € 1.045,00 exclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
6.2.2.
Aan deze vordering hebben [geintimeerden c.s.] kort samengevat, ten grondslag gelegd,
dat [geintimeerde sub 1] als advocaat werkzaamheden in opdracht en voor rekening van [appellante] heeft verricht in verband met de geschillen die [appellante] had met haar voormalige echtgenoot. [appellante] heeft ondanks overleg en ingebrekestelling ten onrechte geweigerd een deel van de hiervoor gefactureerde bedragen te betalen volgens [geintimeerden c.s.] , te weten:
  • factuur nummer [factuurnummer 1] dd. 21/9/17 voor werkzaamheden t/m 23/8/15 van € 26.303,00 (./. 8 inleidende dagvaarding);
  • factuur nummer [factuurnummer 2] dd. 22/9/17 voor werkzaamheden 23/8/15 t/m 5/10/15 van € 1.551,83 (./. 9 inleidende dagvaarding);
  • factuur nummer [factuurnummer 3] dd. 25/9/17 voor werkzaamheden i.v.m. alimentatiewijziging 19/6/15 t/m 23/10/15 van € 1.456,54 (./. 10 inleidende dagvaarding).
6.2.3.
[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van [geintimeerden c.s.] in conventie. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.
[appellante] vordert in reconventie veroordeling van [geintimeerden c.s.] tot betaling van een bedrag van € 11.497,81 alsmede tot betaling van een bedrag van € 18.118,50, vermeerderd met rente en kosten.
Het bedrag van € 11.497,81 heeft betrekking op de facturen die wel door [appellante] zijn betaald. Naar de mening van [appellante] zijn de door [geintimeerde sub 1] geleverde diensten niet van enige waarde gebleken. Derhalve is zij van mening dat dit bedrag terugbetaald dient te worden aan haar.
Het bedrag van € 18.118,50 betreft de schade die [appellante] stelt te hebben geleden ten gevolge van het feit dat zij onder andere minder aanspraak kan maken op partner- en kinderalimentatie doordat [geintimeerde sub 1] haar belangen tijdens de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst onvoldoende heeft behartigd.
6.2.5.
[geintimeerden c.s.] hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van [appellante] . Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.6.
In het eindvonnis van 8 augustus 2018 heeft de rechtbank de vorderingen van [geintimeerden c.s.] toegewezen en die van [appellante] afgewezen.
6.3.
[appellante] heeft in hoger beroep elf grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het, bij arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog afwijzen van de vorderingen van [geintimeerden c.s.] en het alsnog toewijzen van de vorderingen van [appellante] , met veroordeling van [geintimeerden c.s.] in de kosten van de procedure in beide instanties.
6.4.
[geintimeerden c.s.] hebben verweer gevoerd en hebben bij memorie van antwoord tevens vermindering eis hun vordering verminderd met € 3.422,86.
De door [appellante] aan het adres van [geintimeerde sub 1] gemaakte verwijten
6.5.1.
[appellante] verwijt [geintimeerde sub 1] in het algemeen dat hij ten opzichte van haar niet heeft gehandeld als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat. Hij is volgens haar in meerdere opzichten onzorgvuldig geweest.
Meer in het bijzonder verwijt [appellante] , zakelijk weergegeven, [geintimeerde sub 1] het volgende:
[geintimeerde sub 1] heeft haar mondeling noch schriftelijk vooraf en lopende de tijd dat hij als advocaat voor haar is opgetreden gewaarschuwd voor de procesrisico's en als zij tijdig van [geintimeerde sub 1] de juiste informatie had gekregen had zij het geschil met haar ex-man anders aangepakt en zou zijn geen schade hebben geleden;
[geintimeerde sub 1] heeft verzuimd haar tijdig te waarschuwen voor de oplopende kosten die aan de rechtsbijstand van hem waren verbonden;
[geintimeerde sub 1] heeft onnodige procedures gevoerd en heeft onjuiste vorderingen ingesteld, waardoor die vorderingen werden afgewezen en [appellante] schade leed;
door de beroepsfout van [geintimeerde sub 1] is de partneralimentatie door de rechtbank op nihil gesteld en is de kinderalimentatie sterk verlaagd. [appellante] kwam na de uitspraak van de rechtbank daardoor in een ongunstige onderhandelingspositie en heeft als gevolg daarvan financieel schade geleden;
[geintimeerde sub 1] heeft excessief gedeclareerd.
de rechtsbijstand van [geintimeerde sub 1] is door de manier waarop hij is opgetreden zonder enige zin geweest. Hij is tekort geschoten in de uitvoering van de aan hem gegeven opdracht.
[appellante] beroept zich op ontbinding van de overeenkomst en vordert alle door haar betaalde declaraties terug. Daarnaast vordert zij vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van het tekortschieten van [geintimeerde sub 1] .
6.5.2.
Het hof stelt vast dat [geintimeerde sub 1] in de periode van medio april 2013 tot begin oktober 2015 voor [appellante] als advocaat werkzaam is geweest op grond van een overeenkomst van opdracht. [geintimeerde sub 1] diende als opdrachtnemer de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen en als advocaat van [appellante] te handelen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot zou hebben gedaan. Wat deze zorgplicht in het concrete geval betekende, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Daarbij wordt in het geval dat de opdrachtnemer een advocaat is mede rekening gehouden met hetgeen daarover in de Advocatenwet is bepaald en wat daarover blijkt uit de binnen de beroepsgroep tot stand gebrachte regelgeving (bijvoorbeeld de Gedragsregels) en andere normstellingen. De advocaat die zijn cliënt adviseert in het kader van een door de cliënt te nemen beslissing stelt zijn cliënt in staat goed geïnformeerd te beslissen. Of en in welke mate een advocaat de cliënt daarbij hoort te informeren over en te waarschuwen voor een bepaald risico hangt af van de omstandigheden van het geval. Van betekenis kan onder meer zijn de ernst en omvang van het betreffende risico, de mate van waarschijnlijkheid dat dit zich zal realiseren en de mate waarin de cliënt ervan heeft blijk gegeven zich al van dit risico bewust te zijn. De advocaat dient de cliënt bij het voeren van een procedure niet onnodig bloot te stellen aan voorzienbare en vermijdbare risico's.
Het hof zal in het licht van deze zorgvuldigheidsnorm de door [appellante] aan [geintimeerde sub 1] concreet gemaakte verwijten beoordelen.
6.5.3.
[geintimeerden c.s.] hebben aangevoerd dat [appellante] aandrong op procederen en dat [geintimeerde sub 1] in de eerste gesprekken met [appellante] , uitdrukkelijk de risico’s van dat procederen heeft besproken. Vast staat echter dat [geintimeerde sub 1] heeft nagelaten om [appellante] tijdig
schriftelijkop duidelijke en niet mis te verstane wijze te wijzen op de risico's die verbonden waren aan de tegen [ex-echtgenoot van appellante] ondernomen procedurele stappen en op de daaraan verbonden en te verwachten kosten. Ook staat vast dat [geintimeerde sub 1] [appellante] weliswaar het sturen van declaraties op verzoek van [appellante] lange tijd achterwege heeft gelaten, maar haar tussentijds niet op de hoogte heeft gehouden van de oplopende kosten rechtsbijstand. De inhoud van de met name door [geintimeerden c.s.] overgelegde e-mailberichten doet hieraan niet af. Naar het oordeel van het hof is in zoverre sprake van het niet naleven door [geintimeerde sub 1] van de hiervoor weergegeven zorgvuldigheidsnorm en daarmee van een beroepsfout.
6.5.4.
Dit betekent echter niet dat alle hiervoor door [appellante] aan het adres van [geintimeerde sub 1] gemaakte verwijten en de daarmee verband houdende grieven doel treffen en dat de vorderingen van [appellante] alsnog moeten worden toegewezen. Het hof overweegt hierover het volgende.
6.5.5.
[appellante] heeft [geintimeerde sub 1] als advocaat ingeschakeld om de uitvoering van het in 2012 tussen [appellante] en haar ex-man [ex-echtgenoot van appellante] gesloten echtscheidingsconvenant in goede banen te leiden. [geintimeerde sub 1] had daarbij te maken met de inhoud van een convenant dat hij niet mede zelf had opgesteld en dat een aantal problemen (met name voor wat betreft het afdwingen van de uitvoering van de in het convenant gemaakte afspraken over het uitbetalen aan [appellante] van het bedrag aan overbedeling en het verdelen van de beide woningen) in zich had. Voor het mogelijk maken van de uitbetaling van het bedrag aan overbedeling waar [appellante] recht op had en voor de verdeling van de woningen was bijvoorbeeld medewerking van derden (in het bijzonder de bank) vereist, terwijl er geen termijn voor uitvoering van de afspraken in het convenant en ook geen niet-wijzigingsbeding waren overeengekomen. Deze aan het convenant verbonden problemen hebben, zo is gebleken in de door [geintimeerde sub 1] namens [appellante] aangespannen procedures, zo hun negatieve gevolgen voor de uitkomst van die procedures gehad. Daarbij kan het hof bij gebreke aan feitelijke informatie overigens niet vast stellen of de afspraken in het convenant op een verkeerde manier waren vorm gegeven. Onbekend is immers onder welke omstandigheden en met welke exacte bedoelingen [appellante] en haar ex-man een en ander hadden besproken en hadden afgesproken.
6.5.6.
Gezien de uitgangspunten van het convenant was het starten van een kort geding, ter bevordering van de medewerking van de ex-man van [appellante] aan de uitvoering van de in het convenant vermelde afspraken, naar het oordeel van het hof, anders dan [appellante] heeft gesteld, geen evident onzinnig of overbodige advies van [geintimeerde sub 1] . Dat de voorzieningenrechter de vordering onder meer heeft afgewezen omdat hij de consequenties van toewijzing van de gevorderde voorzieningen (die verband hielden met de in het convenant gemaakte afspraken en door [ex-echtgenoot van appellante] nog af te sluiten financiering) niet kon overzien, doet hier niet aan af. De daarna gestarte bodemprocedure heeft bovendien geleid tot een deels toewijzend vonnis tegen de ex-man van [appellante] . Dat de ex-man vervolgens door problemen bij het verkrijgen van financiering van de bank niet gevolg kon geven aan de gemaakte afspraken en aan de veroordeling, is niet een omstandigheid die aan [geintimeerde sub 1] kan worden verweten.
Het hof wijst er verder op dat de ex-man van [appellante] , vrij kort nadat [appellante] [geintimeerde sub 1] als advocaat had ingeschakeld, tot betaling van een bedrag van € 100.000,00 aan [appellante] is overgegaan. Dat de inschakeling en de werkzaamheden van [geintimeerde sub 1] zonder enig nut en enige zin zouden zijn geweest, zoals door [appellante] wordt aangevoerd, kan alleen daarom al niet juist zijn.
6.5.7.
Zoals gezegd staat vast dat [geintimeerde sub 1] tekort is geschoten in het
schriftelijkvooraf/tijdig informeren van [appellante] over de procesrisico's en de oplopende kosten. [appellante] heeft echter, ook na herhaald vragen tijdens de comparitie van partijen bij het hof, niet duidelijk weten te maken:
i) wat zij, als [geintimeerde sub 1] haar wel goed op de hoogte had gesteld van de procesrisico's en de (proces)kosten, anders zou hebben gedaan om haar ex-man tot nakoming van de afspraken in het convenant te bewegen en
ii) waarom die andere aanpak tot een ander, gunstiger resultaat zou hebben geleid en
iii) wat dat gunstigere resultaat dan zou zijn geweest.
Bovendien is het hof van oordeel dat uit de vele overgelegde e-mailberichten en de registratie van de verrichte werkzaamheden (zie bijvoorbeeld productie 8 bij inleidende dagvaarding) blijkt dat er wel veelvuldig telefonisch contact is geweest tussen [appellante] en [geintimeerde sub 1] en dat [geintimeerde sub 1] [appellante] wel per e-mail heeft geïnformeerd over onder meer de correspondentie met de advocaat van de wederpartij, de op te stellen processtukken en het verloop van de procedures en de keuzes die daarbij gemaakt moesten worden en ook door [appellante] in samenspraak met [geintimeerde sub 1] werden gemaakt. Er is dus geen sprake van dat [geintimeerde sub 1] [appellante] in het geheel niet heeft geïnformeerd over het verloop van de procedures en de onderhandelingen met de wederpartij.
6.5.8.
Met betrekking tot de verzoekschriftprocedure tot vermindering van de partner- en kinderalimentatie die door de ex-man van [appellante] was gestart is het hof allereerst van oordeel dat, gelet op het gemotiveerde verweer van [geintimeerden c.s.] , niet vast staat dat het aan [geintimeerde sub 1] te wijten is geweest dat er bij de rechtbank geen verweer is gevoerd tegen het verzoek van de ex-man. Bovendien is na de beschikking van de rechtbank in augustus 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen [appellante] en haar ex-man. [appellante] heeft naar het oordeel van het hof niet althans onvoldoende gemotiveerd gesteld dat en op welke punten [geintimeerde sub 1] haar bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst fout zou hebben geadviseerd. Daarbij heeft [appellante] , lopende de hoger beroep procedure tegen de beschikking van de rechtbank, met bijstand van haar nieuwe advocaat (mr. De Hondt-Buijs) een nieuwe vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin [appellante] heeft afgezien van het ontvangen van alimentatie over de periode vóór 1 januari 2016. Bij de totstandkoming van deze nieuwe vaststellingsovereenkomst is [geintimeerde sub 1] betrokken geweest. Voor zover [appellante] zich door de inhoud van deze nieuwe overeenkomst benadeeld zou voelen kan zij [geintimeerde sub 1] daarvan geen verwijt maken. Zonder nadere toelichting of concrete onderbouwing, die ontbreekt, ziet het hof bovendien niet hoe [appellante] door de bijstand van [geintimeerde sub 1] in een zodanig nadelige positie zou zijn geraakt, dat zij genoodzaakt zou zijn geweest deze nadere overeenkomst te sluiten.
6.5.9.
Voor wat betreft het verwijt dat [geintimeerde sub 1] excessief zou hebben gedeclareerd overweegt het hof als eerste dat [geintimeerden c.s.] in hoger beroep hun vordering hebben verminderd. De overige op- en aanmerkingen van [appellante] over de gedeclareerde werkzaamheden zijn door [geintimeerden c.s.] gemotiveerd betwist en in het licht van die gemotiveerde betwisting door [appellante] onvoldoende nader onderbouwd. Bovendien is [appellante] zonder enig voorbehoud akkoord gegaan met het aantal van 126 gedeclareerde uren (zie productie 17 inleidende dagvaarding; het e-mailbericht van [appellante] aan [geintimeerde sub 1] van 28 augustus 2015). Voor het opdragen van bewijs op dit punt acht het hof geen gronden aanwezig, daargelaten dat [appellante] op dit punt geen feiten of omstandigheden te bewijzen heeft aangeboden.
6.5.10.
Het hof is van oordeel dat de hiervoor in r.o. 6.5.3. vastgestelde tekortkoming van [geintimeerde sub 1] gelet op alle hiervoor besproken overwegingen en omstandigheden van het geval zo'n geringe betekenis heeft, dat die tekortkoming de ontbinding van de overeenkomst tussen [geintimeerde sub 1] en [appellante] niet rechtvaardigt. Er bestaat dan ook geen grond voor toewijzing van de vordering van [appellante] die ziet op terugbetaling van de al betaalde declaraties van [geintimeerde sub 1] .
Wat hiervoor is overwogen leidt verder tot het oordeel dat ook de vordering tot vergoeding van (alimentatie)schade zal worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
6.6.1.
[appellante] heeft in verband met grief X aangevoerd dat [geintimeerde sub 1] , anders dan zijn eigen werkzaamheden, geen kosten heeft moeten maken die te gelden hebben als buitengerechtelijke kosten. [geintimeerde sub 1] heeft geen incassobureau of deurwaarder ingeschakeld om de openstaande declaraties te innen en eigen werkzaamheden van [geintimeerde sub 1] komen niet voor vergoeding in aanmerking, aldus [appellante] . De vordering van deze kosten moet volgens haar dan ook worden afgewezen.
6.6.2.
Het hof is van oordeel dat ook eventuele door [geintimeerde sub 1] zelf gemaakte buitengerechtelijke kosten in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. [geintimeerden c.s.] hebben echter nagelaten om het bedrag van de gevorderde kosten (€ 1.045,00 exclusief BTW) goed te onderbouwen. Dit betekent dat de grief in beginsel slaagt. Omdat het vonnis waartegen beroep is ingesteld, anders dan in r.o. 4.11. van dat vonnis was aangekondigd, in het dictum geen veroordeling tot betaling van die buitengerechtelijke kosten inhoudt, hoeft het vonnis op dit punt echter niet te worden vernietigd.
Conclusie
6.7.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt. In verband met de vermindering van eis door [geintimeerden c.s.] zal het hof het bestreden vonnis vernietigen voor zover [appellante] is veroordeeld tot betaling van het in eerste aanleg door [geintimeerden c.s.] gevorderde bedrag van € 27.049,77. Opnieuw rechtdoende zal de vordering van [geintimeerden c.s.] worden toegewezen conform de verminderde eis van [geintimeerden c.s.] tot een bedrag van (€ 27.049.77 - € 3.422,86 =) € 23.626,91. Voor het overige zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. [appellante] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeelt in de kosten van het hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven op 8 augustus 2018 tussen partijen onder zaaknummer/rolnummer C/01/326971 / HA ZA 17-717 gewezen vonnis voor zover [appellante] daarin veroordeeld is om aan [geintimeerden c.s.] een bedrag te betalen van € 27.049,77,
en, opnieuw recht doende:
veroordeelt [appellante] om aan [geintimeerden c.s.] te betalen een bedrag van € 23.626,91 (drieëntwintig duizend zeshonderd zesentwintig euro en eenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 15 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geintimeerden c.s.] begroot op € 1.978,00 aan griffierecht en € 2.782,00 aan salaris advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.J. van Craaikamp, J.I.M.W. Bartelds en C.B.M. Scholten van Aschat en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 april 2020.
griffier rolraadsheer