3.1.Tegen de vaststelling van de feiten door de voorzieningenrechter is niet gegriefd. Ook in dit hoger beroep kan – voor zover nog relevant - worden uitgegaan van de volgende feiten.
Met ingang van 1 september 1999 is tussen de gemeente en [de vader van appellant] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woonwagenstandplaats met voorzieningengebouw, staande en gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de standplaats).
Tussen de gemeente, [de vader van appellant] en diens zoon [appellant] werd een overeenkomst gesloten op grond waarvan door [appellant] toestemming werd verkregen om met ingang van 1 juni 2013 een (tweede) woonwagen op de standplaats te plaatsen. Deze overeenkomst (verder te noemen: de gebruiksovereenkomst) werd aangegaan voor bepaalde tijd, totdat een andere standplaats op het woonwagencentrum aan de [straatnaam] vrij zou komen, die dan mogelijk aan [appellant] zou worden verhuurd.
Uit een proces-verbaal van de politie blijkt dat door de politie op 12 september 2018 onderzoek op de standplaats werd gedaan. In dat proces-verbaal is onder andere opgenomen:
“
Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij met planten aanwezig was. Op het perceel aan de [adres] in [woonplaats] stonden twee woonwagens. In twee schuren gelegen achter deze woonwagens werden hennepgerelateerde goederen en een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen.”.
In een van de schuren werden 85 hennepplanten geteld. Tevens werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekrij illegaal werd afgenomen en dat er een illegale aansluiting op het stroomnetwerk was gemaakt.
In een brief van 12 februari 2019 aan [appellant] heeft de gemeente de gebruiksovereen-komst met hem met ingang van diezelfde dag opgezegd c.q. ontbonden “
wegens een tekortkoming in de nakoming van deze overeenkomst die het gevolg is van de aangetroffen (en door u geëxploiteerde) professionele hennepkwekerij en daarmee gepaard gaand gevaar zettend handelen (diefstal van stroom).”. Aan hem werd een termijn van zes weken vanaf 15 maart 2019 gegeven om het door hem gebruikte stuk grond op de standplaats van [de vader van appellant] en [medegedaagde] te ontruimen en op te leveren.
In diezelfde brief van 12 februari 2019 verzocht de gemeente aan [appellant] om binnen twee weken kenbaar te maken of hij met de opzegging c.q. ontbinding kon instemmen. [appellant] heeft dat niet gedaan. Evenmin had hij ten tijde van de behandeling in eerste aanleg de door hem gebruikte ruimte op de standplaats ontruimd. Ook ten tijde van het pleidooi in hoger beroep was de standplaats nog niet ontruimd.
Wegens het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en wegens diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking, werd [appellant] op 12 maart 2019 door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert de gemeente - zakelijk weergegeven – de ontruiming van de standplaats aan de [adres] te [woonplaats] op straffe van verbeurte van een dwangsom, veroordeling van [appellant] om, indien de gemeente de ontruiming met inschakeling van een deurwaarder of de sterke arm der wet zelf bewerkstelligt, de kosten van de ontruiming aan de gemeente te voldoen en veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding, alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. Naast [appellant] heeft de gemeente ook de huurders van de standplaats gedagvaard.
3.2.2.Aan deze vordering heeft de gemeente voor wat betreft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat zij de gebruiksovereenkomst heeft opgezegd dan wel ontbonden, zodat [appellant] nu zonder recht of titel verblijft op (een deel van) de standplaats aan de [adres] en daardoor inbreuk maakt op het eigendomsrecht van de gemeente.
3.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het in hoger beroep bestreden vonnis van 11 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de gemeente voor zover deze waren gericht tegen de huurders van de standplaats afgewezen. Voor wat betreft [appellant] is - zakelijk weergegeven - de gevorderde ontruiming toegewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, en is [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding. De kostenveroordeling indien [appellant] niet vrijwillig tot ontruiming van de standplaats zou overgaan is afgewezen. De ontruimingstermijn is vastgesteld op 14 dagen na betekening van het vonnis. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.