In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S. van Oers, verzoekt de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de verzoeken van de vader af te wijzen. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.W.F. van Wijk, verzoekt de beschikking te bekrachtigen. De zaak draait om de omgangsregeling met hun minderjarige dochter, geboren in 2013. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader recht heeft op begeleide omgang met de dochter in een omgangshuis, maar de moeder is van mening dat deze regeling schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2020 zijn beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder uit haar zorgen over de veiligheid van de minderjarige en haar eigen angst voor de vader, terwijl de vader stelt dat hij zich positief heeft ontwikkeld en recht heeft op omgang. De Raad adviseert om de omgang te starten, omdat het in het belang van de minderjarige is om haar biologische vader te leren kennen.
Het hof overweegt dat de moeder onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de omgang schadelijk zou zijn voor de minderjarige. Het hof wijst het verzoek van de moeder om de werking van de eerdere beschikking te schorsen af en verwijst partijen naar het omgangstraject bij Stichting [stichting 1]. De verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 8 oktober 2020, om de resultaten van het omgangstraject af te wachten.