ECLI:NL:GHSHE:2020:1250

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
200.263.045_01 en 200.263.045_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgangsregeling met oplegging dwangsom

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S. van Oers, verzoekt de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de verzoeken van de vader af te wijzen. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.W.F. van Wijk, verzoekt de beschikking te bekrachtigen. De zaak draait om de omgangsregeling met hun minderjarige dochter, geboren in 2013. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader recht heeft op begeleide omgang met de dochter in een omgangshuis, maar de moeder is van mening dat deze regeling schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2020 zijn beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder uit haar zorgen over de veiligheid van de minderjarige en haar eigen angst voor de vader, terwijl de vader stelt dat hij zich positief heeft ontwikkeld en recht heeft op omgang. De Raad adviseert om de omgang te starten, omdat het in het belang van de minderjarige is om haar biologische vader te leren kennen.

Het hof overweegt dat de moeder onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de omgang schadelijk zou zijn voor de minderjarige. Het hof wijst het verzoek van de moeder om de werking van de eerdere beschikking te schorsen af en verwijst partijen naar het omgangstraject bij Stichting [stichting 1]. De verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 8 oktober 2020, om de resultaten van het omgangstraject af te wachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 april 2020
Zaaknummers: 200.263.045/01 en 200.263.045/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/331745 / FA RK 18-1189
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
in deze zaak woonplaats kiezende te [kantoorplaats] op het kantoor van haar advocaat,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Oers,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juni 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 juli 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de verzoeken van de vader af te wijzen. Tevens verzoekt de moeder de schorsing van de werking van voormelde beschikking te bevelen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 27 augustus 2019, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te bekrachtigen en het schorsingsverzoek af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Oers;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Wijk;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 mei 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 februari 2016 is het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat de moeder voortaan alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefent.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige] in het omgangshuis te [plaats] van Stichting [stichting 1] , waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen de vader en de moeder en Stichting [stichting 1] . Voorts heeft de rechtbank de vader en de moeder bevolen gevolg te geven aan de oproep van Stichting [stichting 1] om in overleg te treden over de concrete uitwerking van voormelde begeleide omgangsregeling en hen bevolen mee te werken aan de uitvoering van die regeling.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
In het verleden zijn er verschillende pogingen gedaan om omgang tot stand te brengen, maar toen was de conclusie dat de vader niet leerbaar was. Bij de moeder is nog sprake van angst en zij heeft geen vertrouwen in de vader. De behandelaar van de vader, de heer [behandelaar] , is niet op de hoogte van de heftigheid van de escalaties en de oorzaak daarvan en hij moet het doen met de verhalen van de vader en de moeder van de vader. De vader heeft onvoldoende aangetoond dat zijn gedrag is veranderd. Hij had nadere bewijsstukken moeten over leggen, zoals zijn behandelplan, inzage in medicatiegebruik en verslagen over gevolgde trainingen/cursussen met betrekking tot agressieregulatie.
Het opstarten van omgang leidt tot grote angst bij de moeder en zal hierdoor een negatieve weerslag op [minderjarige] hebben. [minderjarige] geeft duidelijk aan dat zij geen contact met de vader wil. Omgang met de vader zal schadelijk zijn voor haar ontwikkeling en is niet in haar belang, wat ook wordt aangegeven door mensen die nauw betrokken zijn bij haar ontwikkeling. De moeder wil graag met haar eigen trauma aan de slag, door het volgen van EMDR-therapie, maar daarvoor is rust nodig. Verder kan het geheime adres niet worden gegarandeerd in geval van (begeleide) omgang. En als het doel niet is om te komen tot onbegeleide omgang, dient [minderjarige] niet te worden belast met de begeleide omgang.
Indien de bestreden beschikking al ten uitvoer wordt gelegd voordat op het hoger beroep is beslist, is het kwaad voor [minderjarige] al geschied. Het ontbreekt aan spoedeisendheid. De begeleide omgang is niet opgestart omdat, er een beroepsprocedure loopt.
3.6.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De vader begrijpt dat het vertrouwen van de moeder hersteld moet worden, maar hij moet daarvoor wel een kans krijgen. De vader heeft de afgelopen periode een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Hij heeft een agressie-regulatietraining afgerond en ook heeft hij contact gehad met de Reclassering en Stichting [stichting 2] . Van reclassering komt nooit een verklaring en door Stichting [stichting 2] wordt geen verslaglegging gedaan. De vader staat nog onder behandeling van de GGZ en hij gebruikt medicatie. Volgens zijn behandelaar bij de GGZ, de heer [behandelaar] , is de vader klaar voor omgang. Tijdens recente voorvallen is de vader niet getriggerd en daarmee heeft hij bewezen dat zijn gedrag in positieve zin is veranderd. Het turbulente verleden en de forse bedreigingen mogen uiteindelijk geen belemmering zijn voor het hebben van omgang met [minderjarige] .
De raad heeft uitvoerig onderzoek gedaan en vindt omgang in het belang van [minderjarige] . Het geheime adres vormde voor de raad geen belemmering om tot hun advies te komen. Bij een eventuele uitbreiding van de omgang is het adres van de moeder niet relevant. De vader heeft ook geen behoefte te weten waar de moeder woonachtig is. [minderjarige] moet de gelegenheid krijgen om zelf een beeld van de vader te vormen en hem op een veilige manier te leren kennen. De moeder had al eerder hulpverlening kunnen zoeken voor haarzelf. De vader begrijpt dat onbegeleide omgang geen optie is. Daar zou hij uiteindelijk wel naartoe willen maar dat is nu nog heel ver weg.
De raad heeft te kennen gegeven dat het verstandig is om op korte termijn met de omgang aan te vangen. Gelet op de wachttijd had de moeder deze periode kunnen gebruiken om [minderjarige] en zichzelf voor te bereiden op de aanvang van het traject bij het omgangshuis. De begeleide omgang is niet opgestart, omdat de moeder niet mee wilde werken en [stichting 1] geen middelen heeft om dit af te dwingen. De vader verzoekt het door de raad geadviseerde omgangstraject in te zetten en de zaak voor zes maanden aan te houden.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De raad begrijpt het beschermende gedrag van de moeder, maar het is niet goed voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] raakt beschadigd als haar biologische vader bij haar wordt weggehouden, zo kan dit uiteindelijk in de relatie tussen de moeder en [minderjarige] ook een negatieve uitwerking hebben. Dat de moeder niet over de drempel kan stappen is iets van haar en niet van [minderjarige] . De moeder moet haar verantwoordelijkheid nemen. [minderjarige] mag van haar verzorgende ouder verwachten dat deze ouder haar leert omgaan met wat er op haar bordje ligt. En op het bordje van [minderjarige] ligt een biologische vader met een behoorlijk heftige rugzak in verband met wat hij heeft gedaan, maar daar moet [minderjarige] het wel mee doen.
Het contact tussen de vader en [minderjarige] moet mogelijk gemaakt worden, waarbij het hof eventueel sturend moet zijn door de zaak aan te houden om te bekijken of er omgang tot stand is gekomen. Er is een langdurig traject bij het omgangshuis nodig dat nu niet is gericht op onbegeleide omgang, omdat begeleide omgang in dit geval mogelijk het maximaal haalbare is. De omgang moet voor een periode van zes tot negen maanden worden ingevuld door professionele begeleiding en daarna door de ‘gewone’ omgangsbegeleiding. [stichting 1] kan een dergelijk traject wel bieden. De moeder moet hierbij uit haar angst wat loslaten en de vader moet voldoende afstand kunnen houden.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.8.2.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde op de mondelinge behandeling acht het hof een verwijzing naar het omgangshuis van Stichting [stichting 1] te [plaats] in het belang van [minderjarige] . Niet is gebleken van contra-indicaties voor begeleide omgang via het omgangshuis. [minderjarige] heeft het recht haar biologische vader te leren kennen. Dit is ook van belang voor haar verdere (identiteits-)ontwikkeling. De moeder heeft niet met voldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld noch enig bewijsstuk overgelegd waaruit kan blijken, dat zij het contact tussen [minderjarige] en de vader niet kan ondersteunen of dat dit een dermate invloed zal hebben op haar welbevinden zodanig dat de verzorging van [minderjarige] hierdoor in gevaar zou komen. De enkele blote stelling dat omgang bij de moeder voor angst zorgt is hiertoe onvoldoende evenmin als de stelling dat [minderjarige] de (beweerdelijke) angst van haar moeder zou voelen: uit met name het raadsrapport blijkt onder meer dat [minderjarige] een vrolijk kind is, dat zij het goed doet op school, zich daar ontpopt als een mooie bloem en dat zij cognitief op niveau is.
Voor het eerst ter mondelinge behandeling in hoger beroep verklaart moeder dat zij EMDR-therapie wil gaan volgen, maar enige nadere onderbouwing van deze intentie is niet gebleken en ook hiervan heeft de moeder geen stukken in het geding gebracht.
Door de begeleide omgang is de veiligheid van [minderjarige] – die zoals overwogen het recht heeft haar biologische vader te leren kennen – voldoende gewaarborgd (evenzeer als, zo mag als uitgangspunt worden aangenomen, het geheime adres van de moeder en [minderjarige] ).
3.8.3.
Het hof acht het door de raad geadviseerde langdurige traject waarbij niet wordt toegewerkt naar onbegeleide omgang en waarbij de eerste zes tot negen maanden wordt ingevuld door professionele begeleiding vanuit het omgangshuis en daarna door de ‘gewone’ omgangsbegeleiding, het meest aangewezen en daarmee ook het meest in het belang van [minderjarige] . Het traject bij het omgangshuis moet overigens niet gericht zijn op het verbeteren van de onderlinge verstandhouding c.q. de communicatie tussen de ouders maar enkel op de vraag of, en zo ja, op welke wijze (begeleide) omgang tussen de vader en [minderjarige] tot de mogelijkheden behoort.
3.8.4.
Het voorgaande in aanmerking nemende ziet het hof geen aanleiding de werking van de bestreden beschikking te schorsen, zodat het hof dit verzoek van de moeder zal afwijzen.
3.8.5.
Op grond van het voorgaande zal het hof de verdere behandeling van de zaak aanhouden tot 8 oktober 2020 pro forma, teneinde de resultaten van het omgangstraject af te wachten. De advocaten van partijen worden verzocht het hof en de raad vóór genoemde datum de rapportage van Stichting [stichting 1] te doen toekomen. De raad wordt vervolgens verzocht het hof binnen twee weken schriftelijk te adviseren naar aanleiding van het verslag van Stichting [stichting 1] . De advocaten van partijen worden vervolgens in de gelegenheid gesteld binnen twee weken te reageren op het verslag van Stichting [stichting 1] en het advies van de raad. Tevens wordt hen verzocht het gewenste verdere verloop van de procedure kenbaar te maken. Mocht voor voormelde pro forma datum al blijken dat de begeleide omgang niet van de grond komt, worden de advocaten van partijen verzocht het hof hier per omgaande over te informeren.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het hof:
wijst af het verzoek van de moeder de werking van de bestreden beschikking te schorsen;
verwijst partijen voor een omgangstraject zoals hiervoor onder 3.8.3 is overwogen naar Stichting [stichting 1] te [plaats] , waarbij de verdere invulling zal geschieden door Stichting [stichting 1] ;
verzoekt de advocaten van partijen tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum het hof en de raad schriftelijk in kennis te stellen van de rapportage van Stichting [stichting 1] ;
verzoekt de raad het hof vervolgens binnen twee weken schriftelijk te adviseren naar aanleiding van het verslag van Stichting [stichting 1] ;
verzoekt de advocaten van partijen vervolgens binnen twee weken te reageren op het verslag van Stichting [stichting 1] en het advies van de raad, alsmede het gewenste verdere verloop van de procedure kenbaar te maken;
verzoekt de advocaten van partijen het hof per omgaande te informeren indien de begeleide omgang via Stichting [stichting 1] niet van de grond komt;
houdt de verdere behandeling van deze zaak, in verband met hetgeen onder 3.8.3 is overwogen, aan tot
PRO FORMA 8 oktober 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en A.M. van Riemsdijk en is op 9 april 2019 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.