[de schoonzoon] voert, kort samengevat, het volgende aan.
Hij is de schoonzoon van de rechthebbende. Het is de uitdrukkelijke wens van de rechthebbende om de bewindvoering binnen de familie te houden. Zij hecht er belang aan dat haar financiën door een vertrouwd persoon worden beheerd. Bovendien kunnen op deze manier kosten worden voorkomen.
Bij de benoeming van een bewindvoerder is het uitgangpunt dat de voorkeur van de rechthebbende wordt gevolgd, tenzij er gegronde redenen zijn die zich tegen een dergelijke benoeming verzetten. Dergelijke redenen zijn er niet.
De inmiddels overleden echtgenote, de voormalige bewindvoerder, heeft in 2018 een bedrag van € 1.500,- van haar moeder geleend. Haar broer, de mentor, heeft destijds een bedrag van € 1.000,- van de moeder geleend. Achteraf is gebleken dat hiervoor toestemming van de kantonrechter was vereist. Een en ander is inmiddels rechtgezet.
De rechtbank heeft nagelaten om te onderzoeken of de rechthebbende nog een andere voorkeur had voor een persoon om het bewind te doen uitvoeren en is direct overgegaan tot de benoeming van een professioneel bewindvoerder.
[de schoonzoon] is op verzoek van de familie in hoger beroep gegaan. In augustus waren er al zorgen over de rechthebbende, omdat zij nauwelijks geld uitgeeft en derhalve ook nauwelijks eet. Het had op de weg van de huidige bewindvoerder gelegen om deze signalen op te pakken, maar de bewindvoerder heeft pas in februari aan de bel getrokken.
Er is voor de rechthebbende geen noodzaak om op haar uitgaven te besparen. Dit ligt echter wel in haar aard.
[de schoonzoon] voelt de verantwoordelijkheid om samen met zijn zwager goed voor de rechthebbende te zorgen. Hij heeft met allebei regelmatig contact.
Hij is een LOI-cursus bewind gaan volgen zodat hij inmiddels weet hoe het bewind werkt en wat er in het verleden is fout gegaan.