ECLI:NL:GHSHE:2020:1237

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
200.262.820_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een schoonzoon als opvolgend bewindvoerder in het kader van bewindvoering over goederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een opvolgend bewindvoerder. De zaak betreft de bewindvoering over de goederen van een rechthebbende, die de wens heeft geuit om het bewind binnen de familie te houden. De appellant, de schoonzoon van de rechthebbende, heeft verzocht om benoeming tot opvolgend bewindvoerder, nadat de kantonrechter eerder een professionele bewindvoerder had aangesteld. De rechthebbende heeft geen advocaat gesteld, terwijl de bewindvoerder werd bijgestaan door een advocaat. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 maart 2020 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de schoonzoon, de rechthebbende en de bewindvoerder.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende geen financiële problemen heeft en dat zij in staat is om haar wil kenbaar te maken, ondanks eerdere zorgen over haar psychische gesteldheid. De schoonzoon heeft aangegeven dat het zijn verantwoordelijkheid is om voor de rechthebbende te zorgen en dat hij zich heeft voorbereid door een cursus bewind te volgen. Het hof heeft de wens van de rechthebbende om iemand uit de familie als bewindvoerder te benoemen, gevolgd, en heeft geoordeeld dat de schoonzoon in staat is om de financiële belangen van de rechthebbende te behartigen. De beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is vernietigd en de schoonzoon is benoemd tot opvolgend bewindvoerder, met ingang van 9 april 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 april 2020
Zaaknummer: 200.262.820/01
Zaaknummer eerste aanleg: 7409579 OV VERZ 18-8413
in de zaak in hoger beroep van:
[de schoonzoon]wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [de schoonzoon] ,
advocaat: mr. M.Y.M. Renken,
inzake het bewind over de (toekomstige) goederen van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de rechthebbende,
geen advocaat gesteld.
Als belanghebbende in deze zaak worden aangemerkt:
[de bewindvoerder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. M.A. Bos.
Als informant wordt aangemerkt: [de zoon] , zoon van de rechthebbende, tevens mentor van de rechthebbende (hierna te noemen: de mentor).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer en hersteld bij beschikking van 7 mei 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 juli 2019, heeft [de schoonzoon] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - hem te benoemen tot (naar het hof begrijpt):
- ( opvolgend) bewindvoerder vanaf de aanvang van het bewind met ontslag van [de bewindvoerder] h.o.d.n. Bewindvoering [bewindvoering] als bewindvoerder danwel
- bewindvoerder met ingang van de te geven beschikking in appel met ontslag van [de bewindvoerder] h.o.d.n. Bewindvoering [bewindvoering] , als tijdelijke bewindvoerder.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [de schoonzoon] , bijgestaan door mr. Renken;
  • de rechthebbende;
  • mevrouw [medewerkster] namens de bewindvoerder, bijgestaan door mr. M.A. Bos.
2.3.1.
De mentor is als informant verschenen en gehoord.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlage van de advocaat van de bewindvoerder d.d. 17 februari 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 13 september 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, voor zover hier van belang, over de goederen die [de rechthebbende] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant [de voormalige bewindvoerder] (de voormalige bewindvoerder) ambtshalve ontslagen en [de bewindvoerder] als opvolgend bewindvoerder benoemd.
Het verzoek om [de zoon] (de mentor) te benoemen als medebewindvoerder, naast [de voormalige bewindvoerder] , is afgewezen.
3.3.
[de schoonzoon] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Het beroep is ingesteld namens de rechthebbende en namens de mentor. Zij hebben [de schoonzoon] ieder afzonderlijk gevolmachtigd om namens hen alle handelingen te verrichten en indien nodig ook in rechte op te treden.
3.4.
[de schoonzoon] voert, kort samengevat, het volgende aan.
Hij is de schoonzoon van de rechthebbende. Het is de uitdrukkelijke wens van de rechthebbende om de bewindvoering binnen de familie te houden. Zij hecht er belang aan dat haar financiën door een vertrouwd persoon worden beheerd. Bovendien kunnen op deze manier kosten worden voorkomen.
Bij de benoeming van een bewindvoerder is het uitgangpunt dat de voorkeur van de rechthebbende wordt gevolgd, tenzij er gegronde redenen zijn die zich tegen een dergelijke benoeming verzetten. Dergelijke redenen zijn er niet.
De inmiddels overleden echtgenote, de voormalige bewindvoerder, heeft in 2018 een bedrag van € 1.500,- van haar moeder geleend. Haar broer, de mentor, heeft destijds een bedrag van € 1.000,- van de moeder geleend. Achteraf is gebleken dat hiervoor toestemming van de kantonrechter was vereist. Een en ander is inmiddels rechtgezet.
De rechtbank heeft nagelaten om te onderzoeken of de rechthebbende nog een andere voorkeur had voor een persoon om het bewind te doen uitvoeren en is direct overgegaan tot de benoeming van een professioneel bewindvoerder.
[de schoonzoon] is op verzoek van de familie in hoger beroep gegaan. In augustus waren er al zorgen over de rechthebbende, omdat zij nauwelijks geld uitgeeft en derhalve ook nauwelijks eet. Het had op de weg van de huidige bewindvoerder gelegen om deze signalen op te pakken, maar de bewindvoerder heeft pas in februari aan de bel getrokken.
Er is voor de rechthebbende geen noodzaak om op haar uitgaven te besparen. Dit ligt echter wel in haar aard.
[de schoonzoon] voelt de verantwoordelijkheid om samen met zijn zwager goed voor de rechthebbende te zorgen. Hij heeft met allebei regelmatig contact.
Hij is een LOI-cursus bewind gaan volgen zodat hij inmiddels weet hoe het bewind werkt en wat er in het verleden is fout gegaan.
3.5.
De rechthebbende heeft, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Zij heeft geen financiële problemen. Ze doet zelf nog haar boodschappen en alle rekeningen worden betaald. Als er iets is, dan staan haar zoon en schoonzoon voor haar klaar.
3.6.
De bewindvoerder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Er zijn enige zorgen over het verzoek. Er wordt aangegeven dat het de wens van de rechthebbende is dat haar schoonzoon als opvolgend bewindvoerder wordt benoemd, maar de vraag is of de rechthebbende in staat is om haar wil kenbaar te maken, aangezien tijdens het huisbezoek het beeld is ontstaan dat de rechthebbende niet in staat is om de volledige betekenis en gevolgen van het bewind te overzien.
Er is bij de rechthebbende sprake van psychische beperkingen. Om die reden is het bewind immers ook uitgesproken.
In het verleden hebben er transacties plaatsgevonden vanuit het vermogen van de rechthebbende. Er zijn gelden opgenomen onder het mom van een lening, hetgeen uiteindelijk is verrekend met de jaarlijkse schenking. Om die reden heeft de kantonrechter ervoor gekozen om een professioneel bewindvoerder te benoemen.
Uit de door de bewindvoerder overgelegde banktransacties valt verder af te leiden dat er in 2018 met enige regelmaat veel contant geld is opgenomen en betalingen bij diverse winkels zijn gedaan, terwijl er nu slechts voor € 40,- per maand bij één supermarkt wordt uitgegeven. De vraag is waaraan het geld destijds is besteed.
Verder worden de advocaatkosten van het hoger beroep door [de schoonzoon] bij de bewindvoerder gedeclareerd. De bewindvoerder vraagt zich af of deze kosten ten laste van het bewind moeten worden gebracht.
De jaarlijkse vergoeding voor de voormalige bewindvoerder, de dochter van de rechthebbende, is in 2019 in zijn totaliteit opgenomen terwijl het bewind in april 2019 is overgenomen door de huidige bewindvoerder. Er is nooit een bedrag teruggestort.
Dit alles bij elkaar maakt dat het verzoek van [de schoonzoon] dient te worden afgewezen. Daar komt bij dat het bewind goed verloopt.
Het vermogen van de rechthebbende bedraagt op dit moment circa € 67.000,-. Er is geen sprake meer van leningen binnen de familie.
3.7.
De mentor, voert, kort samengevat, het volgende aan.
Zijn moeder (de rechthebbende) gaat de laatste tijd hard achteruit. Ze vergeet daarbij steeds vaker haar medicijnen in te nemen. Het is niet langer veilig dat zij zelfstandig woont, temeer, nu het niet is toegestaan om veiligheidsvoorzieningen in de woning te treffen.
Er is reeds geconstateerd dat er bij de rechthebbende sprake is van bloedarmoede en geheugenproblematiek. De mentor is bezig met een doorverwijzing naar een neuroloog.
Binnen het gezin is er een schenkingstraditie.
De ouders van de mentor hebben in het verleden een treinongeluk gehad en hebben destijds van de NS een schadevergoeding ontvangen. Vanaf ongeveer 2010 wordt jaarlijks het voor de belasting maximaal vrijgestelde bedrag aan de kinderen geschonken. Voor de kleinkinderen wordt er een bedrag voor studie gereserveerd.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard door [de schoonzoon] is gebleken dat [de schoonzoon] namens zijn schoonmoeder en namens de mentor appelleert, hetgeen op grond van de overgelegde volmacht is toegestaan.
3.8.2.
Het beroep richt zich niet tegen het ontslag van [de voormalige bewindvoerder] als bewindvoerder. De grief van [de schoonzoon] gaat over het feit dat niet iemand uit de familie, maar een professioneel bewindvoerder is benoemd tot opvolgend bewindvoerder.
3.8.3.
Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:435 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
3.8.4.
Uit de stukken van het dossier is onder meer het volgende gebleken. In het verleden zijn er ten onrechte gelden uit het vermogen van de rechthebbende geleend en schenkingen gedaan zonder dat hiervoor vooraf toestemming was verleend door de kantonrechter.
Er zijn in zoverre terecht twijfels ontstaan bij de kantonrechter om het bewind binnen de familie te houden en in zoverre is de beslissing van de kantonrechter dan ook niet onbegrijpelijk.
3.8.5.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is evenwel gebleken dat de uit het vermogen van de rechthebbende geleende gelden volledig zijn terugbetaald aan de rechthebbende. Bovendien heeft het hof de indruk gekregen dat er destijds te goeder trouw is gehandeld.
Verder heeft het hof kunnen constateren dat er een goede, familiaire band is tussen [de schoonzoon] , de zoon van de rechthebbende en de rechthebbende zelf, waarbij de twee eerstgenoemde personen de belangen van de rechthebbende zo goed mogelijk proberen te behartigen en er regelmatig contact is en afstemming plaatsvindt.
De zoon vervult daarbij tevens de rol van mentor en hij heeft desgevraagd verklaard dat de rechthebbende hard in gezondheid achteruit gaat en het niet langer verantwoord is dat zij zelfstandig blijft wonen. In zijn hoedanigheid van mentor zal de zoon naar een passende oplossing moeten gaan zoeken, waarbij een intensieve samenwerking met de bewindvoerder noodzakelijk is.
3.8.6.
Gelet op voornoemde omstandigheden ziet het hof aanleiding om het bewind binnen de familie van de rechthebbende te houden en [de schoonzoon] als opvolgend bewindvoerder te benoemen.
Het hof stelt vast dat [de schoonzoon] in tegenstelling tot de huidige bewindvoerder een persoonlijke vertrouwensband heeft met de rechthebbende. Ter zitting van het hof is gebleken dat de rechthebbende zich bij [de schoonzoon] op haar gemak voelt en veel vertrouwen in hem heeft.
Daarbij acht het hof het positief dat [de schoonzoon] in die zin zijn verantwoordelijkheid heeft genomen dat hij een cursus bewind volgt dan wel heeft gevolgd, waardoor hij in staat moet worden geacht om zijn taak als bewindvoerder naar behoren uit te voeren. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat [de schoonzoon] , in staat zal zijn de om de financiële belangen van de rechthebbende op juiste wijze te behartigen.
Daarnaast moet er nauw samengewerkt worden met de mentor, de zoon van de rechthebbende, en de lijnen tussen [de schoonzoon] en de zoon zijn kort en de verhouding is goed.
Gelet op dit alles zal het hof de wens van de rechthebbende om iemand uit de familie tot bewindvoerder te benomen volgen.
Voor zover er twijfels zouden zijn over benoeming, biedt de regeling van bewind voldoende waarborgen, nu de bewindvoerder jaarlijks rekening en verantwoording dient af te leggen aan de kantonrechter. Mogelijke onregelmatigheden zullen via deze weg aan het licht komen. Bovendien heeft de bewindvoerder voor ingrijpende beslissingen toestemming van de kantonrechter nodig, zodat er via die weg ook voldoende waarborgen zijn.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 april 2019 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent met ingang van 9 april 2020 aan [de bewindvoerder] , voornoemd, ontslag als bewindvoerder over de goederen van [de rechthebbende] , geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum] 1932, wonende in [adres] te [woonplaats] ( [postcode] );
benoemt met ingang van 9 april 2020 [de schoonzoon] , wonende aan [adres] te [woonplaats] ( [postcode] tot opvolgend bewindvoerder;
stelt de jaarlijkse beloning van de opvolgend bewindvoerder vast overeenkomstig artikel 3 lid 2 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
bepaalt dat de huidige bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de betrokkene en de opvolgend bewindvoerder en een - zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, overlegt;
bepaalt dat de opvolgend bewindvoerder binnen drie maanden na aanvang van het bewind een beschrijving van de aan het bewind onderworpen goederen dient op te maken en een afschrift daarvan dient in te leveren ter griffie (het Bewindsbureau) van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en E.L. Schaafsma-Beversluis en is op 9 april 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier