ECLI:NL:GHSHE:2020:1216

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
200.259.234_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij aankoop van een tweedehands auto en de gevolgen van verstek in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [het autobedrijf] naar aanleiding van een geschil over de aankoop van een tweedehands auto. [appellant] heeft op 18 november 2017 een Alfa Romeo Brera gekocht voor € 8.400,00. Na de aankoop bleek de auto gebreken te vertonen, waaronder een melding op het dashboard dat de motor gecontroleerd moest worden. Ondanks herhaalde verzoeken om de gebreken te verhelpen, heeft [het autobedrijf] hier geen gehoor aan gegeven. [appellant] heeft vervolgens zelf reparaties laten uitvoeren en heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld om de kosten van deze reparaties vergoed te krijgen. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

In het hoger beroep heeft [appellant] zijn grieven uiteengezet en verzocht om vernietiging van het eerdere vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat [het autobedrijf] in hoger beroep verstek heeft laten verlenen. Hierdoor zijn de grieven van [appellant] niet betwist en heeft het hof de vordering van [appellant] toegewezen. Het hof oordeelde dat de auto niet voldeed aan de koopovereenkomst en dat [het autobedrijf] in gebreke was gebleven om de gebreken te verhelpen. Het hof heeft de vordering van [appellant] tot vergoeding van de reparatiekosten en de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, evenals de proceskosten van beide instanties.

De uitspraak van het hof vernietigt het eerdere vonnis en legt [het autobedrijf] de verplichting op om aan [appellant] te betalen, inclusief wettelijke rente en proceskosten. Dit arrest is gewezen door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken op 7 april 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.259.234/01
arrest van 7 april 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. C. van der Mark te Houten,
tegen
[geïntimeerde] , h.o.d.n. " [het autobedrijf] ",
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [het autobedrijf] ,
in dit hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 maart 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 5 december 2018, door de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als eiser en [het autobedrijf] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6979971 \ CV EXPL 18-3729)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 5 maart 2019,
  • het tegen [het autobedrijf] verleende verstek,
  • de memorie van grieven met productie van 23 juli 2019.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1
[appellant] heeft op 18 november 2017 een tweedehands auto gekocht van [het autobedrijf] tegen betaling van € 8.400,00. Het betrof een Alfa Romeo, type Brera, met kenteken [kenteken] . De kilometerstand stond op 87.500 op de dag van aankoop.
3.1.2
Op de factuur van 18 november 2017 staat onder meer vermeld:
‘auto is afgeleverd met onderhoudsbeurt en nieuwe APK’ en ‘garantie niet van toepassing’.
3.1.3
Enkele dagen na de levering gaf de auto bij een kilometerstand van 87.760 een melding op het dashboard: ‘motor laten controleren’. Vervolgens vond er op 28 en 29 november 2017 telefonisch overleg plaats tussen [appellant] en [het autobedrijf] . Uiteindelijk bleek dat de nokkenassensor vervangen moest worden. Deze reparatie is in opdracht van [appellant] uitgevoerd door Auto Centrum [auto centrum] te [vestigingsplaats] , waarvoor [appellant] op 20 december 2017 een factuur ontving ten bedrage van € 113,38. Deze factuur is door [appellant] voldaan.
3.1.4
Bij een kilometerstand van 89.550 verscheen een gelijkluidende melding op het dashboard van de auto. [appellant] heeft de auto laten controleren door Auto Centrum [auto centrum] , waarna hem is geadviseerd de complete distributie(ketting) en aanverwante onderdelen te laten vervangen.
3.1.5
Bij brief van 29 januari 2018 heeft de raadsman van [appellant] [het autobedrijf] in gebreke gesteld en de gelegenheid gegeven om de gebreken te repareren. Hieraan heeft [het autobedrijf] geen gehoor gegeven. [appellant] heeft vervolgens Auto Centrum [auto centrum] de auto laten repareren, waarvoor hij een factuur van 4 mei 2018 heeft ontvangen ten bedrage van € 1.887,24.
3.2.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd dat [het autobedrijf] wordt veroordeeld om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
I. een bedrag van € 1.887,24, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 mei 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
II. de buitengerechtelijke (incasso)kosten van € 283,09, te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele
voldoening;
III. de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de te maken executiekosten, en voor het geval niet binnen 14 dagen na datum vonnis aan de inhoud is voldaan, de wettelijke rente over deze te rekenen vanaf 14 dagen na het vonnis tot aan de dag de algehele voldoening;
IV. de nakosten van € 131,00, dan wel, indien betekening van het te wijzen vonnis plaatsvindt, de nakosten van € 199,00, een en ander voor het geval niet binnen 14 dagen na datum vonnis aan de inhoud is voldaan.
3.2.1.
Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Volgens [appellant] beantwoordt de auto niet aan de koopovereenkomst, terwijl [het autobedrijf] de gebreken aan de auto niet binnen een redelijke termijn heeft hersteld. Als gevolg hiervan heeft [appellant] recht op vergoeding van de reparatiekosten alsook recht op vergoeding van de geleden schade.
3.2.2
[het autobedrijf] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3.
In het vonnis van 5 december 2018 heeft de kantonrechter, de vordering van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. Ook heeft hij – na vermeerdering van eis – terugbetaling gevorderd van de reeds betaalde proceskostenveroordeling en alle nevenvorderingen, te vermeerderen met wettelijke rente. Tevens heeft [appellant] veroordeling gevorderd van [het autobedrijf] in de proceskosten van hoger beroep, waarbij – na wederom vermeerdering van eis – ook aanspraak is gemaakt op de wettelijke rente voor het geval deze kosten niet tijdig voldaan worden en de nakosten. Voor het overige heeft [appellant] gevorderd om het vonnis van 5 december 2018 te bekrachtigen.
3.4.
Aan [het autobedrijf] is in hoger beroep verstek verleend. Als gevolg hiervan slagen de door [appellant] aangevoerde grieven, tenzij deze het hof ongegrond of onrechtmatig voorkomen (artikel 139 Rv juncto artikel 353 Rv). [appellant] heeft gemotiveerd en in hoger beroep onbetwist gesteld dat de vorderingen in eerste aanleg ten onrechte zijn afgewezen, omdat een distributieketting (in beginsel) onderhoudsvrij is en niet hoeft te worden vervangen, zeker niet bij een kilometerstand van circa 90.000. Volgens [appellant] is de kantonrechter ten onrechte ervan uitgegaan dat een distributieketting aan slijtage onderhevig is en een keer vervangen moet worden.
3.5.
Op grond van de positieve zijde van de devolutieve werking in hoger beroep heeft het hof bij de beoordeling van de vordering van [appellant] zich rekenschap te geven van de verweren die [het autobedrijf] in de eerste aanleg naar voren heeft gebracht. In dat kader overweegt het hof dat [het autobedrijf] heeft gesteld dat vervanging van een versleten distributieketting bij circa 90.000 gereden kilometers niet ongebruikelijk is en dus te voorzien was. Enig bewijs voor deze stelling is door [het autobedrijf] echter niet geleverd, terwijl de bewijslast gelet op het bepaalde in art. 7:18 lid 2 BW rustte op [het autobedrijf] . De overige verweren die [het autobedrijf] in eerste aanleg heeft aangevoerd leiden niet tot een ander oordeel. Het oordeel van de kantonrechter (sub r.o. 4.6) dat [appellant] ten onrechte niet heeft onderbouwd waarom alle reparatiekosten door [het autobedrijf] vergoed dienen te worden, kan aldus niet in stand blijven. Dit betekent dat het vonnis waarvan beroep vernietigd zal worden. Het hof wijst de vordering van [appellant] om deze reden toe. Ook worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, aangezien door [appellant] onweersproken is gesteld dat diverse incassomaatregelen zijn ondernomen.
3.6.
Het hof zal [het autobedrijf] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op € 101,89 voor exploot en op € 300,00 aan salaris gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief (2 x tarief € 150,00), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
– explootkosten € 106,59
– griffierecht € 324,00
– totaal verschotten € 430,59
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief op:
1 punt x € 759,00 € 759,00,
te vermeerderen met de nakosten zoals hierna bepaald.
3.7
De wettelijke rente over de proceskosten in hoger beroep wordt niet toegewezen, omdat deze pas bij eisvermeerdering in de memorie van grieven is gevorderd. Gelet op het bepaalde in art. 130 lid 3 juncto art. 353 lid 1 Rv. is deze eisvermeerdering niet toegestaan, omdat [het autobedrijf] niet in het geding in hoger beroep is verschenen. Het hof is niet gebleken dat de vermeerdering van eis bij exploot aan [het autobedrijf] kenbaar is gemaakt. De vordering tot terugbetaling van de in eerste aanleg door [het autobedrijf] betaalde proceskostenveroordeling en nevenvorderingen wordt – om dezelfde reden – evenmin toegewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende,
veroordeelt [het autobedrijf] om tegen bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen het bedrag van € 1.887,24, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 mei 2018 tot de dag van voldoening,
veroordeelt [het autobedrijf] om tegen bewijs van kwijting aan [appellant] de buiten-gerechtelijke incassokosten te betalen ter hoogte van € 283,09, te vermeerderen met de wettelijke rente van 7 juni 2018 tot de dag van voldoening,
veroordeelt [het autobedrijf] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot:
- op € 101,89 voor exploot en op € 300,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 december 2018 tot aan de dag van voldoening, en,
- op € 430,59 aan verschotten en op € 759,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep, en voor wat betreft de nakosten op € 157,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden,
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, L.S. Frakes en T.J. Dorhout Mees en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 april 2020.
griffier rolraadsheer