3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.[de dochter] is de dochter van [de vader] c.s.. Partijen wonen in een boerderij. De boerderij is, vóór 2000, gesplitst in twee afzonderlijke woongedeelten. [de vader] c.s. bewonen het gedeelte van de boerderij aan [adres] nummer [nummer 1] te [woonplaats] . [de dochter] bewoont het gedeelte van de boerderij aan [adres] nummer [nummer 2] te [woonplaats] .
3.1.2.[de dochter] heeft samen met haar vader een aantal jaren in maatschapsverband een landbouwbedrijf geëxploiteerd. In mei 1990 hebben [de vader] c.s. en [de dochter] een maatschapsovereenkomst ondertekend. Op 1 januari 2000 is vader [de vader] uit de maatschap getreden. [de dochter] heeft de exploitatie van het landbouwbedrijf voortgezet.
3.1.3.Bij notariële akte van 27 juni 2002 hebben [de vader] c.s. – samengevat – het aandeel van vader [de vader] in de maatschap en hun overige bezittingen overgedragen aan [de dochter] tegen een verkoopprijs van € 141.571,71. Partijen zijn daarbij overeengekomen dat de door [de dochter] te betalen verkoopprijs wordt omgezet in een geldlening tegen 5% rente en dat [de dochter] dit bedrag in maandelijkse termijnen van € 450,-- zal aflossen.
De akte van verdeling bevat – voor zover in hoger beroep van belang – de volgende bepalingen:
“B. LEVERING MAATSCHAPSAANDEEL
Ter uitvoering van het vorenstaande wordt hierbij voor zover zulks nog niet eerder heeft plaatsgevonden door [vader [de vader] ] aan [ [de dochter] ] die zulks voor zich in levering aanneemt:
= het complete maatschaps-aandeel van [vader [de vader] ] in voormelde maatschap, met inbegrip van al hetgeen daartoe behoort, met name:
installaties werktuigen en gereedschap, vervoermiddel, veestapel, voorraden en vorderingen (…) alsmede liquide middelen;
= de agrarische produktie-rechten, te weten (…)
= de juridische en economische eigendom (vol en onvoorwaardelijk) van de volgende registergoederen [volgt een opsomming van de boerderij met woningen, bedrijfsgebouwen en bouwlanden met kadastrale aanduidingen]
FEITELIJKE TERBESCHIKKINGSTELLING REGISTERGOEDEREN EN OVERIGE BEDRIJFSMIDDELEN
Artikel 3.a.
1. De registergoederen alsmede de overige bedrijfsmiddelen zijn bereids ter gelegenheid van de bedrijfsovername feitelijk aan [ [de dochter] ] ter beschikking gesteld.
2. Ten aanzien van de door [ [de dochter] ] overgenomen wooneenheden wordt nog vermeld dat het uitdrukkelijke voornemen van beide partijen is [ [de vader] c.s.] tot aan het overlijden van de langstlevende van hen beiden woonachtig te laten zijn op de wijze zoals thans ook feitelijk het geval is.
E. FINANCIELE AFWIKKELING
De bedrijfsopvolging heeft plaatsgevonden onder toepassing van de geruisloze doorschuiving als bedoeld in artikel 17 van de toen nog geldende Wet op de Inkomstenbelasting 1964. [ [de dochter] ] is verplicht aan [vader [de vader] ] te vergoeden de waarde van diens maatschapsaandeel een en ander overeenkomstig de daartoe opgemaakte balans- en winst en verliesrekening per het tijdstip van bedrijfsbeëindiging van [vader [de vader] ]. Deze afrekening vindt tussen partijen plaats overeenkomstig de daartoe gemaakte afspraken. (…)
Als onderdeel van de bedrijfsoverdracht heeft [ [de dochter] ] eveneens op zich genomen (…)
aan [vader [de vader] ] per een en dertig december negentienhonderd negen en negentig per saldo verschuldigd een bedrag groot (…) € 141.571,71
(…)
4.
Rente
Vanaf een januari tweeduizend is over de hoofdsom respectievelijk het restant daarvan een rente verschuldigd berekend naar
VIJF PROCENT (5%)per jaar, te voldoen in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling.
(…)
De rente zal nimmer meer bedragen dan de wettelijke rente.
5.
Aflossing
Aflossing van de hoofdsom dient te geschieden:
( a) een bedrag van vierhonderd en vijftig euro (€ 450,--) per maand;
(…)
7.
Opeisbaarheid
De hoofdsom is direct opeisbaar en dient met de lopende en eventueel achterstallige rente en met drie maanden extra rente te worden terugbetaald:
a. bij niet nakoming door de schuldenaar van enige verplichting uit deze overeenkomst van geldlening indien niet binnen acht dagen na ingebrekestelling de betrokken verplichting alsnog is nagekomen;
(…)
8.
Betalingen
Alle betalingen moeten geschieden op de wijze als de schuldeiser aangeeft.”
3.1.4.Op 12 juli 2007 hebben [de vader] c.s. € 12.000,-- aan [de dochter] geleend. Op 15 januari 2008 hebben zij € 10.000,-- aan [de dochter] geleend.
3.1.5.[de dochter] heeft in totaal (€ 141.571,71 + € 12.000,-- + € 10.000,-- =) € 163.571,71 van [de vader] c.s. geleend.
3.1.6.Op 12 december 2016 zijn ten overstaan van de rechter-commissaris van de rechtbank Limburg ingevolge de beschikking van deze rechtbank (zaaknummer C/03/220675 / HA RK 16-605) voorlopige getuigenverhoren gehouden in een procedure tussen enerzijds [de vader] c.s. en anderzijds Administratie en Belastingadviesburo [administratie en belastingadviesburo] en [de dochter] . Hierbij zijn partijen, [accountant] (hierna te noemen: [accountant] ) en twee medewerkers van [accountant] ( [medewerker van accountant 1] en [medewerker van accountant 2] ) gehoord. Van deze getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt (prod. 5 bij mva in principaal hoger beroep). Deze processen-verbaal zijn in deze procedure overgelegd. Beide partijen zijn bij het voorlopig getuigenverhoor aanwezig geweest. Ingevolge het bepaalde in art. 192 lid 1 Rv beschouwt het hof de daarin afgelegde verklaringen als in deze procedure afgelegd.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert
[de dochter]in conventie, voor zover in hoger beroep van belang, samengevat,
1. te verklaren voor recht dat:
a. zij in oktober 2016 de door [de vader] c.s. verstrekte geldlening volledig heeft afgelost;
b. [de vader] c.s. vanaf 1 november 2016 maandelijks een huur van € 900,-- aan haar verschuldigd zijn;
c. [de vader] c.s. enkel het op prod. 10 bij dagvaarding in eerste aanleg gearceerde gedeelte van het perceel behorende bij de boerderij mogen gebruiken, het niet gearceerde gedeelte níet mogen gebruiken en dat zij bij overtreding hiervan een boete van € 500,-- per keer zijn verschuldigd;
d. de tractoren, gereedschappen, werktuigen en installaties haar eigendom zijn en [de vader] c.s. te verbieden zich die zaken toe te eigenen en/of te gebruiken, op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per keer;
2. [de vader] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de achterstallige huur c.q. gebruiksvergoeding van € 9.900,-- en, vanaf 1 oktober 2017, betaling van huur van € 900,-- per maand;
3. veroordeling van [de vader] c.s. in de proceskosten en de nakosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [de dochter] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Zij heeft het geleende bedrag terugbetaald door de overeengekomen maandelijkse betalingen, een extra aflossing van € 5.000,-- en verrekening van jaarlijkse schenkingen door [de vader] c.s. met de geldlening. Zij had met [de vader] c.s. afgesproken dat zij geen rente hoefde te betalen voor de geldlening in ruil voor het door [de vader] c.s. niet betalen van huurpenningen voor de woning waarin [de vader] c.s. na het passeren van de akte van verdeling zijn blijven wonen. Omdat de geldlening is afgelost kan geen verrekening met huurpenningen meer plaatsvinden. [de vader] c.s. zijn daarom huurpenningen verschuldigd. Verder mogen [de vader] c.s. slechts gebruik maken van het gedeelte van het (totale) perceel dat bij hun woning behoort. Zij hebben een kippenren gebouwd en daar heeft [de dochter] last van. Ten slotte kan vader [de vader] geen recht doen gelden op het gebruik van de tractoren, omdat [de dochter] deze bij de bedrijfsovername heeft overgenomen.
3.2.3.[de vader] c.s. hebben verweer gevoerd. Zij betwisten dat de schenking aan [de dochter] verrekend zou worden met de geldlening. De door haar betaalde aflossingen schonken zij ieder jaar aan hun twee dochters en vier kleinkinderen. Bij dat bedrag legden zij steeds € 1.000,-- bij. [de dochter] heeft sinds 1 januari 2000 € 91.197,98 afgelost. Zij moet daarom nog € 67.373,73 aflossen. Daar komt nog het saldo van de maatschapsrekening van € 5.811,-- bij zodat een totaalbedrag van € 73.184,73, te vermeerderen met 5% rente, resteert. [de dochter] heeft zich bovendien een aantal gereedschappen en twee tractoren toegeëigend. Zij dient die zaken af te geven. Ten slotte heeft zij een aantal bedrijfsgebouwen afgesloten, waardoor [de vader] c.s. hun eigen gereedschappen niet meer kunnen gebruiken.
[de vader] c.s.vorderen in reconventie:
veroordeling van [de dochter] tot betaling van € 73.184,73 te vermeerderen met de contractuele rente van 5% per jaar over de hoofdsom vanaf 2000 en de wettelijke rente over het restant van de hoofdsom vanaf 22 mei 2016;
[de dochter] te verbieden de bedrijfsruimten af te sluiten dan wel ontoegankelijk te maken op straffe van een dwangsom van € 500,-- per keer met een maximum van € 25.000,--;
veroordeling van [de dochter] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.4.[de dochter] heeft de vorderingen in reconventie weersproken. Op dat verweer zal het hof, voor zover in hoger beroep van belang, in het hiernavolgende terugkomen.
3.2.5.In het bestreden vonnis van 25 juli 2018 heeft de kantonrechter
in conventie:
voor recht verklaard dat de twee tractoren, de hogedrukreiniger, de veldspuit, de motoren en de transportband eigendom van [de dochter] zijn en [de vader] c.s. verboden zich die zaken toe te eigenen;
het meer of anders gevorderde afgewezen.
In reconventieheeft de kantonrechter:
[de dochter] veroordeeld om aan [de vader] c.s. tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 73.184,73 te vermeerderen met de contractuele rente van 5% per jaar over € 67.373,31 vanaf 31 mei 2017 en over € 5.811,-- vanaf 22 november 2017, telkens tot de dag van de voldoening;
het meer of anders gevorderde afgewezen;
In het lichaam van de beslissing heeft de kantonrechter verstaan dat [de dochter] het restant van de geldlening overeenkomstig hetgeen daarover in de notariële akte is opgenomen zal aflossen in maandelijkse termijnen van € 450,--.
De veroordelingen in conventie en reconventie zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten, in conventie en reconventie, zijn gecompenseerd.
3.3.1.[de vader] c.s. hebben tijdig hoger beroep ingesteld. Zij hebben geconcludeerd, bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat,
in conventietot:
- vernietiging van het bestreden vonnis (het hof begrijpt:) voor zover de vorderingen van [de dochter] zijn toegewezen;
en, opnieuw rechtdoende:
- afwijzing van de vorderingen van [de dochter] , met veroordeling van [de dochter] in de kosten van beide instanties.
in reconventietot:
vernietiging van het bestreden vonnis (het hof begrijpt voor zover daartegen grieven zijn aangevoerd);
veroordeling van [de dochter] tot betaling ineens van € 73.184,73, te vermeerderen met de contractuele rente van 5% per jaar over € 67.373,73 vanaf 31 mei 2017 en over € 5.811,-- vanaf 22 november 2017;
[de dochter] te verbieden om de bedrijfsruimten staande op het erf van de woningen aan [adres] [nummer 2] en [nummer 1] te [woonplaats] en waarin [de vader] c.s. hun eigendommen opslaan en/of stallen, voor [de vader] c.s. af te sluiten en/of op andere wijze ontoegankelijk te maken op verbeurte van een dwangsom van € 500,--, dan wel een door het hof te betalen bedrag per gebeurtenis, per overtreding met een maximum van € 25.000,--;
veroordeling van [de dochter] in de kosten van beide instanties en, voor zover zij niet tijdig voldoet aan de veroordeling(en), tevens tot betaling van de nakosten van € 131,--.
[de vader] c.s. hebben hiertoe in hoger beroep vier grieven aangevoerd. De grieven gaan over:
de tractoren, hogedrukreiniger, veldspuit, motoren en transportband (grief 1)
de aflossing van € 73.184,73 (grief 2)
de toegang tot de bedrijfsruimten (grief 3)
de proceskosten (grief 4)
3.3.2.[de dochter] heeft de grieven weersproken. Daarnaast heeft zij incidenteel hoger beroep ingesteld en tevens haar eis gewijzigd.
In
principaal hoger beroepheeft zij geconcludeerd, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, tot (het hof begrijpt: vernietiging van het bestreden vonnis voor zover daarbij de vorderingen van [de vader] c.s. zijn toegewezen en) afwijzing van de vorderingen van [de vader] c.s. met veroordeling van hen in de kosten van beide instanties.
In
incidenteel hoger beroepheeft zij geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat [de dochter] in oktober 2016 dan wel een door het hof te bepalen datum, de geldlening van [de vader] c.s. heeft afgelost en [de vader] c.s. daarom niets meer van haar te vorderen hebben;
te verklaren voor recht dat [de vader] c.s. met ingang van 1 november 2016, dan wel een door het hof te bepalen datum, maandelijks, uiterlijk te voldoen op de eerste dag waarop de betaling betrekking heeft, een bedrag van € 900,-- dan wel een door het hof vast te stellen bedrag aan huurpenningen, subsidiair ten titel van een gebruiksvergoeding, aan haar dienen te betalen;
[de vader] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de achterstallige huurpenningen (subsidiair: een gebruiksvergoeding) over de periode van november 2016 tot en met september 2017 van € 9.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 augustus 2018 en te vermeerderen met de huurpenningen (subsidiair: een gebruiksvergoeding) die [de vader] c.s. verschuldigd zijn vanaf oktober 2017, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het opeisbaar worden van de huurpenningen (subsidiair: gebruiksvergoeding);
te verklaren voor recht dat enkel het op prod. 10 bij dagvaarding in eerste aanleg aangegeven gearceerde gedeelte van het perceel tot de woning van [de vader] c.s. behoort en dat zij dit gedeelte mogen gebruiken alsmede dat het perceel in eigendom aan [de dochter] toebehoort en dat [de vader] ten aanzien van het niet gearceerde deel van het perceel geen gebruiksrechten in welke vorm dan ook hebben, op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- of een door het hof vast te stellen bedrag per keer dat [de vader] c.s. de eigendomsrechten van [de dochter] beperken en schaden door zich onbevoegd toegang te verschaffen tot het gedeelte van het perceel dat niet tot de woning behoort;
te verklaren voor recht dat
primairde goederen zoals vermeld op de lijst (prod. 6 mva principaal appel) en
subsidiairde tractoren, de gereedschappen, de werktuigen en de installaties zoals omschreven in de akte van verdeling in eigendom toebehoren aan [de dochter] en dat het [de vader] c.s. wordt verboden zich deze zaken toe te eigenen dan wel anderszins gebruik te maken van deze zaken op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- of een door het hof te bepalen bedrag per keer dat [de vader] c.s. in strijd met dit verbod handelen;
Afwijzing van de vorderingen in reconventie met hoofdelijke veroordeling van [de vader] in de proceskosten in beide instanties met de wettelijke rente daarover en de nakosten.
[de dochter] heeft acht hiertoe grieven aangevoerd. De grieven gaan over:
de omvang van de geldlening (grief I)
de aflossing van de geldlening (grieven II, III, IV)
de huurpenningen (grief V)
de tractoren, hogedrukreiniger, veldspuit, motoren en transportband (grief VI, inclusief een wijziging van eis)
het gebruik van het erf (grief VII)
de proceskosten (grief VIII)
3.3.3[de vader] c.s. hebben de grieven weersproken.
3.3.4.In de zaak met zaaknummer 200.247.977/01 heeft [de dochter] (ook) principaal hoger beroep ingesteld. Bij memorie van antwoord zijn de grieven weersproken.
De grieven in het principaal hoger beroep en de daaraan verbonden vorderingen luiden hetzelfde als de grieven en de vorderingen in incidenteel hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.247.081/01. Het hof zal daarom de grieven van [de dochter] in beide zaken gelijktijdig bespreken.