Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 24 september 2019, waarbij het hof een comparitie van partijen heeft gelast;
- de comparitie van partijen van 13 maart 2020, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, en de gemeente zich heeft laten vertegenwoordigen door haar advocaat. De advocaten van partijen hebben de standpunten van partijen toegelicht, de advocaat van [appellant] onder het overleggen van schriftelijke aantekeningen.
6.De verdere beoordeling
In het gesprek heeft u aangegeven van plan te zijn de exploitatie van uw coffeeshop voort te zetten. U gaf aan bekend te zijn met het feit dat dit niet meer kan op de locatie [adres 1] te [vestigingsplaats] , vandaar dat u zich aan het oriënteren bent op een locatie die past binnen het vastgestelde coffeeshopbeleid (Coffeeshopbeleid Breda 2005).
Naar aanleiding van uw mail van 14 januari 2009 betreffende de intentieverklaring tot overdracht van de horeca I bestemming van het pand [adres 7] naar het pand [adres 2] delen wij u het volgende mede.
Wil ik een gedoogverklaring afgeven dan zal tenminste voldaan moeten zijn aan de criteria die in voormelde nota zijn verwoord met betrekking tot het sluitingsbeleid ten aanzien van gedoogde coffeeshops. Naar mijn oordeel is daaraan -anders dan ik in mijn voorlopige toetsing aangaf- niet voldaan.
voorlopigetoetsing betreft en dat de toets bij een definitieve beslissing op de uiteindelijke aanvraag anders kan uitvallen. Op het moment dat er geen verschil meer kan of mag worden gemaakt tussen een voorlopig oordeel en een definitief besluit, kan er nooit meer wat gevraagd worden aan de overheid, aldus de advocaat van de gemeente tijdens de comparitie van partijen in hoger beroep.
voorlopigebevindingen en dat hij op grond van een
voorlopigetoetsing constateert dat het adres [adres 2] voldoet aan alle eisen inzake situering, is onvoldoende voor een ander oordeel. [appellant] mocht redelijkerwijs verwachten dat de inlichtingen die hem over de sluitingscriteria 2 en 3 werden gegeven, feitelijk volledig en juist waren. Zoals hiervoor is overwogen, was dat echter niet het geval. Voor zover de gemeente zich op het standpunt stelt dat de brief van 8 augustus 2008 slechts diende ter oriëntatie, en dat de burgemeester alleen heeft gekeken of er op eerste blik al belemmeringen zijn voor het verstrekken van een gedoogverklaring, gaat het hof daaraan voorbij. Waar de gemeente aan [appellant] had aangegeven dat hij een voldoende concreet verzoek moest doen en hem de mogelijkheid bood om de locatie die hij concreet op het oog had vooraf te laten beoordelen, had de burgemeester daarmee niet mogen volstaan. Ten onrechte stelt de gemeente dus dat [appellant] zich anders heeft gedragen dan een redelijk ondernemer onder de gegeven omstandigheden zou hebben gedaan. Ook was er gelet op de geschetste achtergrond (rov. 6.11) geen reden voor [appellant] om te verifiëren of hij de brief van 8 augustus 2008 goed had begrepen.