Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 242122 / HA ZA 17-584)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 16 augustus 2018;
- de memorie van grieven van [appellante] van 6 november 2018 met producties;
- de memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van [geïntimeerde] van 29 januari 2019 met producties;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellante] van 12 maart 2019.
3.De beoordeling
€ 18,=
€ 6.415,66
mutatis mutandisook voor de onkostenfactuur van 1 september 2015 en de elf facturen van [appellante] . Daarvoor geldt bovendien dat [appellante] haar stellingen op deze onderdelen in onvoldoende mate heeft onderbouwd en deze niet van een daarop voldoende toegespitst bewijsaanbod heeft voorzien.
2012, aangezien de restantbedragen daarna - volgens hem - begin 2013 zijn betaald. Door [geïntimeerde] is niet toegelicht hoe een factuur van 15 februari 2013 enkele maanden eerder in week 36 (3 tot en met 9 september 2012) met een factuur van 14 september 2012 en in week 39 (24 tot en met 30 september 2012) met een factuur van 5 oktober 2012 kan zijn verrekend. Dat die verrekening toen heeft plaatsgevonden is daardoor niet aannemelijk. Ook overigens bieden de door hem overgelegde producties onvoldoende grond voor zijn stelling. Bij deze stand van zaken is voor bewijslevering als door hem aangeboden geen aanleiding. Deze grief wordt verworpen.