ECLI:NL:GHSHE:2020:1196

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
20-002152-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen bewaarders in penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen bewaarders van de P.I. te Grave. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 december 2017, samen met twee medeverdachten, geweld heeft gepleegd tegen de bewaarders [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de bezoekersruimte van de penitentiaire inrichting. De verdachte heeft over de bezoekerstafel heen gesprongen en slaande bewegingen gemaakt in de richting van de bewaarders, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel en psychische gevolgen voor de slachtoffers. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden, maar het hof heeft dit verweer verworpen en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding van € 300,00 is toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de schade. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002152-18
Uitspraak : 22 januari 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 28 juni 2018 met parketnummer 01-052613-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met parketnummer 01-205318-16, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot is de tenuitvoerlegging gelast van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 13 februari 2017, gewezen onder parketnummer 01-205318-16, te weten: een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte van het ten laste gelegde zal vrijspreken en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de verdediging bepleit dat de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering. Tot slot heeft de verdediging primair bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen en zich subsidiair ten aanzien van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 december 2017 te Grave, althans in Nederland, openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten de bezoekersruimte van de P.I. te Grave, in elk geval op of aan een openbare weg en/of een voor het publiek toegankelijke plaats en/of ten aanschouwe van althans zichtbaar voor het publiek, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit:
- het over de bezoekerstafel heen springen/klimmen;
- het met snelheid aflopen op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ;
- het over de bezoekerstafel heen hangen;
- het maken van slaande bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 december 2017 te Grave openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten de bezoekersruimte van de P.I. te Grave, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit:
- het over de bezoekerstafel heen springen/klimmen;
- het met snelheid aflopen op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
- het over de bezoekerstafel heen hangen;
- het maken van slaande bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd, verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam Maas en Leijgraaf, [registratienummer] , afgesloten d.d. 19 februari 2018, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 50.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 29 december 2017, met bijlagen (pg. 5-11), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
(pagina 5)
Op 29 december 2017 was ik aan het werk bij de P.I. te Grave, gelegen aan de Muntlaan 1 te Grave. Ik ben hier bewaarder complexbeveiliger. Omstreeks 10.15 uur was ik aanwezig in de bezoekerszaal. In deze ruimte krijgen de gedetineerden de gelegenheid om onder toezicht contact te hebben met familieleden of vrienden. In de bezoekerszaal hebben de gedetineerden en de bezoekers een aparte ingang en een aparte ruimte waarin zij tijdens het bezoek verblijven. Deze twee ruimtes zijn gescheiden door bezoektafels (dit noemen wij de slang) waar aan de ene kant de gedetineerde kan zitten en aan de andere kant de bezoeker. Aan volgens mij was het tafel 10 zat een gedetineerde genaamd [naam gedetineerde] . Ik zag dat [de gedetineerde] drie bezoekers had. Ik kan deze bezoekers als volgt omschrijven.
(pagina 6)
Bezoeker 1:
  • Noord Afrikaanse afkomst
  • Smal postuur
  • Zwart/bruin krullend haar in een knotje
Bezoeker 2:
  • Noord Afrikaanse afkomst
  • Volgens mij een oranje/roodachtig Barcelona trainingspak
  • Zijn gezicht leek een beetje op die van kickbokser Badr Hari
  • Bredere bouw
Bezoeker 3:
  • Noord Afrikaanse afkomst
  • Blauw of groen, maar volgens mij blauw trainingspak
  • Mollig postuur
Ik en mijn collega [slachtoffer 3] hadden [de gedetineerde] vast staan tegen de muur aan. Ik had op dat moment zicht op de bezoekerstafels. Ik zag dat bezoeker 1 en bezoeker 2 op de stoelen stonden. Ik zag dat bezoeker 1 en bezoeker 2 in onze richting keken. Ik hoorde ze roepen: “He dat mag niet een nekklem!” of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat bezoeker 1 via de stoel waar hij op stond over de bezoekerstafel heen sprong en snel en dreigend op mij af kwam. Ik heb bezoeker 2 (
het hof begrijpt: bezoeker 1) vervolgens met mijn arm om zijn nek vastgepakt. Ik had bezoeker 1 wel vast, maar ik had hem niet goed onder controle. Ik voelde dat bezoeker 1 veel weerstand bood. Door de worsteling kwamen we steeds meer in de richting van de bezoekerstafel waar bezoeker 1 eerder over heen kwam. Ik zag dat mijn collega [slachtoffer 2] er ook aan kwam en mij mee hielp om bezoeker 1 onder controle te krijgen.
(pagina 7)
Ik keek op dat moment in de richting van bezoeker 2. Ik zag dat bezoeker 2 over de bezoekerstafel heen meerdere slaande bewegingen maakte met een vlakke hand. Ik zag dat bezoeker 2 ook een slaande beweging maakte in mijn richting met zijn vuist. Ik hoorde dat bezoeker 2 tegen mij riep: “ik pak je nog wel Chinees”. Ik weet dat bezoeker 2 mij daarmee bedoelde omdat ik de enige in de ruimte was met een Chinese afkomst.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 december 2017 (pg. 12-14), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
(pagina 12)
Ik ben complexbeveiliger van de P.I. te Grave, gelegen aan de Muntlaan 1 te Grave. Op 29 december 2017 omstreeks 10.15 uur was het bezoekuur in de P.I. te Grave bijna ten einde. Er zaten ongeveer 30 personen in de bezoekershal. Ik was toen toezichthouder samen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] .
Er waren voor een gedetineerde drie personen op bezoek. Die drie personen kan ik als volgt beschrijven:
Persoon 1:
  • Man
  • Lichtgetint
  • Zwart haar in een staart tot aan de schouder
  • Ongeveer 1.80 meter
  • Normaal postuur
  • Zwart shirt met lange mouwen, volgens mij met een capuchon
Persoon 2:
  • Man
  • Lichtgetint
  • Zwart gemillimeterd kort haar
  • Ongeveer 1.90 meter
  • Gespierd postuur
  • Trainingspak, merk onbekend. Het jasje was bordeaux rood.
(pagina 13)
Persoon 3:
  • Man
  • Lichtgetint
  • Zwart haar, lengte onbekend
  • Gezet postuur, hier bedoel ik dik mee
  • Zwart shirt, onbekend lange of korte mouwen
Ineens zag ik dat persoon 1 de balie overklom. De balie is ongeveer 1.30 meter hoog. Omdat ik zag dat hij snel op ons af kwam, moesten wij de gedetineerde loslaten om persoon 1 vervolgens onder controle te krijgen. Ik zag dat persoon 1 een slaande beweging richting [slachtoffer 1] maakte, waardoor [slachtoffer 1] afweerde. In mijn ooghoeken zag ik persoon 2 over de balie klimmen. Het kwam op mij erg dreigend over. Tijdens zijn klim heb ik hem met gepast geweld terug de bezoekershal in gewerkt. Daarna ben ik weer doorgegaan met persoon 1 samen met [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] en ik kregen persoon 1 bijna niet onder bedwang. Uiteindelijk heb ik hem kunnen klemmen waardoor hij niks meer kon.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 december 2017 (pg. 15-17), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
(pagina 15)
Ik ben werkzaam als medior complexbeveiliger in de P.I. te Grave, gelegen aan de Muntlaan 1 te Grave. Op 29 december 2017 was ik werkzaam bij de P.I. te Grave als toezichthouder bij de bezoekerszaal. Deze bezoekerszaal heeft een bezoekersslang. Op het moment dat ik daar toezicht hield, waren er ongeveer twaalf gedetineerden met hun bezoek aanwezig. Ik hield met nog twee andere collega’s toezicht. Deze collega’s heten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Omstreeks 09.30 uur kwamen er drie mannelijke bezoekers met een Noord Afrikaans uiterlijk binnen voor een gedetineerde.
(pagina 16)
Ik zag dat deze drie bezoekers tegenover de gedetineerde gingen zitten. De man (persoon 1) met het staartje zat met de rug naar mijn collega [slachtoffer 1] . Daarnaast zat de man (persoon 2) met een bordeaux rood trainingspak en een blauwe trainingsbroek. Naast persoon 2 zat een dikke man (persoon 3) met een strak voetbalshirt met lange mouwen, donkerblauw van kleur. Omstreeks 10.14 uur ben ik gaan staan en heb ik geroepen dat het einde bezoekuur is. Toen ik stond, had ik goed zicht op bovengenoemde gedetineerde en zijn bezoekers. Ik zag en hoorde heel veel geschreeuw van de personen 1 en 2. Ik zag dat de personen 1 en 2 op de stoelen stonden en half over de slang hingen. Ik ben naar voren gelopen naar de slang naar de personen 1 en 2. Ik zag dat mijn collega [slachtoffer 1] met persoon 1 aan het stoeien was die over de slang heen was gesprongen. Ik ben naar mijn collega [slachtoffer 1] en persoon 1 gelopen en ik heb persoon 1 met mijn beide armen en handen zijn beide armen vast gehouden. Op het moment dat collega [slachtoffer 1] en ik persoon 1 vasthielden, zag ik dat er heel veel personeel in de bezoekerszaal binnen kwam gelopen.
Ik kan persoon 1 als volgt omschrijven:
  • Noord Afrikaans uiterlijk
  • Zwart haar in een staart
  • Ongeveer 1.78 m
Deze persoon droeg een zwarte trui met steekzakken en capuchon, zwarte broek en zwarte schoenen.
Ik kan persoon 2 als volgt omschrijven:
  • Noord Afrikaans uiterlijk
  • Opgeschoren haren aan de zijkant en bovenop de haren achterover gekamd
  • Ongeveer 1.85 m
Deze persoon droeg een trainingsjack, kleur: bordeaux rood, trainingsbroek, kleur: blauw en sportschoenen.
(pagina 17)
Ik kan persoon 3 als volgt omschrijven:
  • Noord-Afrikaans uiterlijk
  • Zwarte haren achterover gekamd
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 december 2017 (pg. 45-48), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1] :
(pagina 46)
Vandaag, omstreeks 09.30 uur, waren ik, [verdachte] en [medeverdachte 2] op bezoek geweest bij [de gedetineerde] in de P.I. te Grave. [de gedetineerde] is de broer van [verdachte] . Wij zaten met z’n drieën aan tafel en [de gedetineerde] zat aan de andere kant. Tussen ons zat een plastic wand, maar deze was niet zo hoog. Vervolgens wordt [de gedetineerde] door een van de bewaarders bij zijn rechterarm gepakt en mee naar achter genomen. Ik zag dat [verdachte] zijn broertje wilde helpen en over de bezoekerstafel heen klom. Ik zag dat [verdachte] erg boos en geschrokken was. Ik heb zelf wel wat geroepen en gescholden.
(pagina 47)
Ik heb een fors postuur en ben van Marokkaans-Nederlandse afkomst. Tevens heb ik donker kort haar. Ik droeg een blauw trainingspak van Bayern München met zwarte Nike schoenen. Tevens droeg ik een lichtblauw vestje van Manchester City.
[verdachte] had een staartje/knotje en een sportief figuur en is van Marokkaanse afkomst.
[medeverdachte 2] heeft een lengte van ongeveer 1.90 meter, kort donker haar, een stevig postuur en is van Marokkaanse afkomst. Volgens mij droeg hij een trainingspak van Barcelona. Het waren twee verschillende kleuren.
Ik hoorde dat [medeverdachte 2] aan het schreeuwen was. Ik was boos op de bewaarders en heb hen uitgescholden voor sukkels en misschien voor mongolen. Ik heb [verdachte] over de tafel heen zien springen. Ik zag dat [verdachte] op zijn broertje afliep. Ik zag dat [medeverdachte 2] zijn arm strekte naar de bewaarders.
(pagina 48)
Ik zag dat [medeverdachte 2] over de tafel heen hing en zijn arm strekte.
5.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 december 2017 (pg. 29-30), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
(pagina 30)
Vandaag, 29 december 2017, omstreeks 09.15 uur was ik bij de gevangenis in Grave. We waren met zijn drieën. Eén van de jongens met wie ik was had een broer die vastzit in de gevangenis in Grave. Tijdens het bezoek aan de broer van [verdachte] , [de gedetineerde] , begroeten we elkaar. We hebben een uur bij elkaar gezeten. Tijdens het afscheid nemen groet [verdachte] zijn broer. Hierop komen de bewaarders in de ruimte naar ons toe. Eén van de bewaarders pakt [de gedetineerde] bij zijn arm. Ik schreeuwde naar de bewaarder. Ik hield de bewaarders (
het hof begrijpt: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]) tegen door over de rand van het bureautje te hangen en met mijn armen af te weren. Dit deden we alle drie. [verdachte] reageert feller dan ik doe.
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 december 2017 (pg. 37-39), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
(pagina 38)
Ik was vanmorgen tussen 09.30 en 10.30 uur op bezoek bij mijn broer die momenteel gevangen zit in Grave. Ik was daar samen met twee vrienden. We hebben aan een tafel zitten praten. Dat is zo’n spreektafel met een scherm ertussen. Toen het bezoek afgelopen was, heb ik mijn broer over het scherm een hand en een knuffel gegeven en ook mijn vrienden deden dat. Ik zag dat mijn broer terugliep naar de uitgang van de bezoekzaal. Ik zag dat hij onderweg daar naartoe door een bewaarder bij zijn arm werd vastgepakt en dat een andere bewaarder op hen toeliep. Ik werd boos en ben over zo’n zelfde spreektafel, nabij de uitgang van de bezoekzaal naar de cellen, gesprongen omdat ik mijn broer wilde helpen. Ik heb de bewaker van mijn broer weggeduwd en toen werd ik door een of meerdere bewakers vastgepakt.
Ik ben 1.75 meter, heb een normaal postuur en ben van Marokkaans-Nederlandse afkomst. Tevens heb ik donker haar, een grote bos krullen. Tijdens het bezoek droeg ik een staartje in mijn haar.
7.
De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 december 2019:
Ik ben de persoon die wordt omschreven als de persoon met een smal postuur en een staart/knotje.
Ik ben over de bezoekerstafel heen gesprongen en heb [slachtoffer 1] een duw gegeven. Ik heb geschreeuwd en de anderen ook.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte van het ten laste gelegde zal vrijspreken. Daartoe is primair aangevoerd dat het vierde ten laste gelegde gedachtestreepje, inhoudende het maken van slaande bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , niet kan worden bewezen. De eerste drie ten laste gelegde gedachtestreepjes kunnen wel worden bewezen, doch leveren geen openlijke geweldpleging op, aldus de verdediging. Subsidiair heeft de verdediging naar voren gebracht dat het bestanddeel ‘in vereniging’ niet kan worden bewezen, omdat geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit dat niet kan worden gesproken van ‘openlijke’ geweldpleging, omdat het voorval zich heeft voorgedaan in een bezoekerszaal van een penitentiaire inrichting.
Het hof overweegt als volgt.
Het verweer van de verdediging, voor zover inhoudende dat het vierde gedachtestreepje – het maken van slaande bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] – niet kan worden bewezen, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Het hof ziet geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen. Met name hecht het hof redengevende betekenis aan de verklaring van [medeverdachte 2] (dossierpagina 30) waarin hij - zakelijk weergegeven - verklaart dat zij alle drie de bewaarders tegen wilden houden door over het bureau te hangen en met armen af te weren, waarbij [verdachte] feller was dan hij ( [medeverdachte 2] ). In de context van de kennelijke bedoeling van de verdachten om [de gedetineerde] te ontzetten, kunnen deze armbewegingen naar het oordeel van het hof niet anders dan aanvallend en derhalve als “slaand” worden opgevat. Dit wordt bevestigd door de verklaring van [slachtoffer 1] (dossierpagina 7) waarin hij verklaart dat bezoeker 2 (de verdachte) over de bezoekerstafel heen meerdere slaande bewegingen maakte in zijn ( [slachtoffer 1] ’s) richting.
In vereniging
Het hof stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld sprake is indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Er zal moeten worden nagegaan of sprake is van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk geweld tegen personen. Daarbij kan van belang zijn dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op – en wordt ook frequent toegepast bij – openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige – dynamiek. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan dus zeker ook bij dit delict verschillende verschijningsvormen hebben. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is geweest. Een bijdrage van voldoende gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op zichzelf niet-gewelddadige handelingen.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte op 29 december 2017 in vereniging geweld heeft gepleegd tegen bewaarders van de P.I. te Grave, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De drie verdachten hebben ieder een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld. De verdachte is over de bezoekerstafel heengesprongen/geklommen, is met snelheid afgelopen op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft een slaande beweging gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] en heeft [slachtoffer 1] een duw gegeven. Voorts heeft hij door zijn verbale uitlatingen bijgedragen aan de sfeer van ontremming waarbinnen het geweld heeft plaatsgevonden. [medeverdachte 2] heeft over de bezoekerstafel heen gehangen en slaande bewegingen gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Voorts heeft hij door zijn verbale uitlatingen bijgedragen aan de sfeer van ontremming waarbinnen het geweld heeft plaatsgevonden. Dat laatste geldt ook voor [medeverdachte 1] .
Op grond van het bovenstaande staat voor het hof vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Openlijk
Het hof stelt vast dat het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden in de bezoekersruimte van de P.I. te Grave. Die ruimte is toegankelijk voor in zekere zin willekeurig publiek, niet bestaande uit een samenhangende groep met uitsluiting van anderen. Ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit bevonden zich in die ruimte drie bewaarders, ongeveer 12 gedetineerden en hun bezoek (dossierpagina 15). In totaal waren er ongeveer 30 personen in de bezoekersruimte aanwezig (dossierpagina 12). Toen de verdachte de normale gang van zaken in de bezoekersruimte in behoorlijke mate verstoorde door over de bezoekerstafel heen te springen/klimmen naar een plek die niet voor bezoekers bestemd was, met snelheid af te lopen op bewaarders [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en geweld te gebruiken tegen bewaarder [slachtoffer 1] , terwijl [medeverdachte 2] over de bezoekerstafel heen hing en slaande bewegingen maakte in de richting van bewaarders [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , hadden de bezoekers zicht op hetgeen gebeurde. De geweldpleging heeft zich derhalve op zodanige wijze en op een zodanige plaats voltrokken dat de openbare orde daarmee is verstoord. Het hof komt daarmee ook tot een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘openlijk’.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen drie bewaarders van P.I. Grave, de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De verdachte is over de bezoekerstafel heen gesprongen/geklommen en met snelheid afgelopen op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Voorts is ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat over de bezoekerstafel is heen gehangen en slaande bewegingen zijn gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De verdachte heeft slaande bewegingen gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] en hem een duw gegeven. Het handelen van de verdachte heeft pijn en letsel veroorzaakt bij [slachtoffer 1] . Daarnaast heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] geschonden. Voorts werkt het gedrag van de verdachte ontwrichtend en getuigt het handelen van de verdachte van gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Bovendien brengt dergelijk gedrag in de publieke ruimte maatschappelijke gevoelens van onveiligheid teweeg en tast dergelijk gedrag het ontzag van het openbaar gezag binnen de instelling aan. In de toelichting op de vordering tot schadevergoeding d.d. 30 mei 2018 is namens [slachtoffer 1] naar voren gebracht dat een volle bezoekzaal met meerdere gedetineerden en hun bezoek getuigen waren van de calamiteit en dat [slachtoffer 1] opnieuw zijn gezag moest herwinnen in de groep waarmee hij dagelijks moet werken. Hij vindt het een laaghartige daad en vindt dat het handelen getuigt van minachting naar zijn persoon en het beroep dat hij uitoefent. Het hof kan begrip opbrengen voor hetgeen [slachtoffer 1] naar voren heeft gebracht. Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 oktober 2019, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezen verklaarde onherroepelijk is veroordeeld ter zake van agressiedelicten. Bovendien liep de verdachte in een proeftijd van een voorwaardelijke straf die eerder aan hem was opgelegd ter zake van soortgelijke feiten. Die omstandigheden hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een dergelijk strafbaar feit. Uit voormeld uittreksel volgt eveneens dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht diverse malen van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft het hof voorts acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en op de straffen die door dit hof in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en de recidive van de verdachte, met het oog op een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende acht het hof – evenals de politierechter en zoals gevorderd door de advocaat-generaal – oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand passend en geboden.
Het hof komt tot een gevangenisstraf voor langere duur dan de gevangenisstraf die het hof bij arrest van heden – 22 januari 2020 – in de zaak met parketnummer 20-002153-18 aan [medeverdachte 2] heeft opgelegd, omdat de verdachte – anders dan [medeverdachte 2] – eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten en de verdachte bovendien een groter aandeel heeft gehad in de gewelddadige handelingen.
Al hetgeen overigens door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, legt tegenover de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende gewicht in de schaal om tot een andersluidend oordeel met betrekking tot de op leggen straf te komen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel heeft geleden dat niet uit vermogensschade bestaat. Het hof is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit zowel lichamelijk letsel heeft opgelopen als psychische gevolgen heeft ondervonden. Het hof wijst in dat verband op het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 29 december 2017 (dossierpagina’s 5-7), de bij die aangifte gevoegde kleurenfoto’s van de verwondingen (dossierpagina’s 9-10) en de toelichting die als bijlage bij het verzoek tot schadevergoeding is gevoegd d.d. 30 mei 2018. Het hof is van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Het hof is van oordeel dat de verdachte tot vergoeding van die schade is gehouden, zodat de vordering tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 300,00 zal worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2017 – zijnde de datum waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden en de schade is ontstaan – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte het bewezen verklaarde feit in vereniging heeft gepleegd. Nu de door de benadeelde partij geleden schade door onrechtmatige gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte(s) is ontstaan, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade aan [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 300,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat gijzeling voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 13 februari 2017 onder parketnummer 01-205318-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde taakstraf dient te worden gelast, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14g, 24c, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 6 (zes) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 december 2017.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 13 februari 2017 met parketnummer 01-205318-16, te weten van: een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Karsdorp, griffier,
en op 22 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.