ECLI:NL:GHSHE:2020:1192

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
20-002796-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte is ter zake van deze diefstal door de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de zaak onderzocht op de terechtzitting in hoger beroep en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van drie maanden. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft het beroepen vonnis vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan de diefstal. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 december 2017 te Breda samen met een ander een portemonnee heeft weggenomen van een 67-jarige vrouw met een rollator. De verdachte en haar medeverdachte hebben dit op een geraffineerde wijze gedaan door de kassamedewerker af te leiden terwijl de verdachte de portemonnee wegnam. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en heeft de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002796-18
Uitspraak : 22 januari 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 augustus 2018 in de strafzaak met parketnummer 02-051114-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Aan de voorwaardelijke straf is de algemene voorwaarde verbonden dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander in elk geval enig goed, dat toebehoorde aan [aangeefster] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 6 december 2017 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangeefster] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 6 december 2017 te Breda tezamen en in vereniging met een ander enig goed, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangeefster] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd, verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Baronie , basisteam Markdal , [registratienummer] , afgesloten d.d. 10 mei 2018, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 142.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 6 december 2017, met bijlagen (pg. 40-44), voor zover inhoudende als verklaring van [aangeefster] , geboren op [geboortedag] 1950:
(pagina 40)
Ik was ongeveer een uur geleden (
het hof begrijpt: 6 december 2017), omstreeks 11.30 uur, boodschappen aan het doen bij de Albert Heijn aan de Oude Vest 5 te Breda. Ik had mijn boodschappen afgerekend en mijn bankpas in mijn jaszak gestoken. Ik ben toen naar huis gelopen en thuis kwam ik er achter dat ik mijn pinpas miste.
Bij de bank kreeg ik te horen dat er reeds een bedrag van 750 euro was gepind. Dit bedrag was in twee keer opgenomen, 1 maal 250 euro en 1 maal 500 euro. 500 euro om 11.27 uur bij de pinautomaat op de Nieuwstraat en 1 keer 250 euro om 11.24 uur bij de geldautomaat op de Ridderstraat.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2018, met bijlagen (pg. 99-103), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 1] :
(pagina 99)
Op 6 maart 2018 was ik camerabeelden aan het bekijken van de Albert Heijn aan de Oude Vest in Breda. Op de beelden zag ik de datum 6 december 2017. Op camera 6 zag ik om 11:15:00 uur het volgende:
Signalement verdachte 1:
  • Vrouw
  • Blank
  • Zwart haar
  • Sjaal (grijskleurig)
  • Zwarte broek
Signalement verdachte 2:
  • Vrouw
  • Zwart haar
  • Witte sjaal
  • Zwarte jas
  • Zwarte broek
  • Wit/grijze schoenen
  • Volslank postuur
Ik zag dat het slachtoffer in de rij stond bij de kassa. Ik zag achter haar twee vrouwen staan, verdachten 1 en 2. Ik zag dat het slachtoffer aan de beurt was en haar boodschappen gescand werden door de kassamedewerker. Vervolgens werden de boodschappen doorgerold op de kassaband. Hierdoor liep het slachtoffer naar voren, voorbij de kassa, om de boodschappen in haar rollator te leggen. Ik zag dat de verdachten vervolgens meteen naar voren liepen. Ik zag dat verdachte 2 voor verdachte 1 ging staan. Verdachte 2 stond nu ter hoogte van de kassa. Ik zag dat het slachtoffer met haar rollator achteruit bewoog richting de kassa om te betalen. Ik zag dat verdachte 2 bleef staan. Verdachte 2 stond nu tegen het slachtoffer aan. Ik zag dat het slachtoffer haar pinpas pakte en deze in de pinautomaat stak. Verdachte 1 stond uit zicht van de camera naast het slachtoffer. Ik zag ondertussen dat verdachte 1 de kassamedewerker afleidde. Ik zag namelijk dat de kassamedewerker zijn hoofd draaide richting verdachte 1 en vervolgens met zijn vinger de winkel in wees. Ondertussen was het slachtoffer nog aan het pinnen. Vervolgens was het slachtoffer klaar met betalen, ze stopte haar portemonnee vervolgens in haar rechter jaszak. Hierna liep ze door naar het eind van de band om de rest van haar boodschappen in de rollator te stoppen. Ik zag dat verdachte 2 mee liep met het slachtoffer en haar nauwlettend in de gaten hield.
Ik zag vervolgens dat verdachte 2 een handreiking deed met de rechterhand naar de rechter jaszak van het slachtoffer. Ik zag dat verdachte 2 haar hand weer in haar eigen jaszak stak en dicht op het slachtoffer bleef staan. Nadat het slachtoffer alle boodschappen in haar rollator had gestopt, zag ik op camera 1 en 2 dat ze richting de uitgang liep. Beide vrouwen liepen achter het slachtoffer aan en verlieten de winkel om 11:17 uur.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2018, met bijlagen (pg. 104-108), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 1] :
(pagina 104)
Op 4 maart 2018 was ik, [verbalisant 1] , camerabeelden aan het bekijken waar mogelijk een zakkenrollerij op te zien zou zijn. De zakkenrollerij zou gepleegd zijn op 6 december 2017 (
het hof begrijpt: bij de Albert Heijn te Breda aan de Oude Vest). De camera’s betroffen camera’s van de gemeente Breda.
Camera’s welke bekeken zijn:
  • Halstraat met zicht op de Oude Vest en gedeelte Keizerstraat;
  • Halstraat
  • Visserstraat/Nieuwstraat.
Signalement verdachte 1:
  • Vermoedelijk een vrouw gezien het postuur
  • Blank
  • Sjaal (grijskleurig)
  • Donkere jas heupmodel gewatteerd
  • Zwarte broek
  • Grijs met zwarte schoenen
  • Wit heuptasje met donkere accenten
Signalement verdachte 2:
  • Vrouw
  • Zwart haar
  • Witte sjaal
  • Zwarte jas
  • Zwarte broek
  • Wit/grijze schoenen
  • Volslank postuur
  • Onder linkerarm een geel object vast
Camera Halstraat/Oude Vest:
Op 11:17:15 uur zag ik dat het vermoedelijke slachtoffer de Albert Heijn uit liep, ik zag dat ze een rollator had. Ik zag dat er dicht achter haar twee vrouwen liepen. Ter hoogte van de bushalte deed verdachte 1 de sjaal om haar hoofd heen. Ter hoogte van de Albert Heijn liepen ze richting de Halstraat. Om 11:21:36 uur verdwenen de vrouwen uit zicht.
(pagina 105)
Camera Halstraat:
Om 11:22:01 uur zag ik dat de vrouwen in het begin van de Halstraat liepen in de richting van de Grote Markt. Om 11:22:46 uur liepen de vrouwen uit zicht van de camera de Grote Markt op.
Camera Nieuwstraat:
Op 11:26:10 uur zag ik verdachte 1 in beeld komen lopen. Enkele seconden daarna zag ik verdachte 2 aan komen lopen. Ze kwamen gelopen vanuit de richting Ridderstraat/Eindstraat. Ik zag dat verdachte 1 richting de pinautomaten van de ABN AMRO liep. Ik zag dat zij net voor de pinautomaten met haar linkerhand haar sjaal vastpakte en deze voor haar gezicht hield. Ik zag dat ze voor de pinautomaat ging staan. Ik zag dat verdachte 2 ter hoogte van de Albert Heijn bleef staan. Verdachte 1 bleef voor de pinautomaat staan. Na een korte tijd liep ze terug naar verdachte 2. Vervolgens hadden beide verdachten kort contact en liep verdachte 1 weer naar de pinautomaat. Ik zag dat verdachte 1 onderweg naar de pinautomaat met haar linkerhand haar sjaal voor haar gezicht deed. Ik zag dat ze dit keer dichter op de pinautomaat ging staan en met haar rechterhand handelingen verrichtte bij de automaat. Met haar linkerhand hield ze de sjaal voor haar gezicht. Ik zag vervolgens dat verdachte 1 terug liep naar verdachte 2, welke nog tegenover de Albert Heijn aan het wachten was. Samen liepen ze vervolgens weer richting de Ridderstraat en verdwenen ze uit beeld. Gedurende de opname waren er geen andere mensen welke bezig waren bij de pinautomaten van de ABN AMRO.
4.
Een geschrift, zijnde een Bij- en Afschrijvingen Resultaat van ABN AMRO (pg. 43), voor zover inhoudende:
Rekeningnummer: Soort: Tenaamstelling: Saldo/waarde:
[rekeningnummer] Privérekening [aangeefster] - 996,93 EUR
Zoekresultaat:
Boekdatum: van 06-12-2017 tot 06-12-2017
Boekdatum: Omschrijving: Bedrag af:
06-12-2017 [omschrijving] 06.12.17/11.27 - 500,00 EUR
NIEUWSTR 49 BREDA, [pasnummer]
GELDAUTOMAAT OPNAME
( [mut. code 1] )
06-12-2017 [omschrijving] 06.12.17/11.24 - 250,00 EUR
RIDDERSTRAAT 25 BREDA, [pasnummer]
GEA ACTIEF GASTGEBRUIK BINNENL.
( [mut. code 2] )
5.
Het proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar d.d. 18 december 2017, met bijlagen (pg. 51-59), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 2] :
(pagina 51)
Op 18 december 2017 zag ik een aandachtvestiging van politieteam Markdal, waarin afbeeldingen werden getoond van personen en de volgende informatie werd gegeven:
Betreft zakkenrollerij bij de AH aan de Oude Vest te Breda op 6 december 2017 omstreeks 11:17 uur. Slachtoffer is een 67 jaar oude dame met een rollator. Ze is gevolgd door deze dames waarna er gepind is met haar pinpas, totaal 750 euro.
Van deze pintransacties zijn tevens camerabeelden, waarvan screenshots bij dit proces-verbaal gevoegd zijn ten behoeve van het onderzoek en de herkenning. Op deze camera-beelden herkende ik verdachte 1.
De persoon verdachte 1 herken ik als:
Achternaam : [achternaam medeverdachte]
Voornamen : [voornamen medeverdachte]
Geboren : [geboortedatum medeverdachte]
Geboorteplaats : [geboorteplaats medeverdachte] in Nederland
De persoon verdachte 2 herken ik als:
Achternaam : [achternaam verdachte]
Voornamen : [alias verdachte]
Geboren : [geboortedatum]
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Ik, verbalisant, ken de bovengenoemde personen ambtshalve.
Ik herken hen, omdat ik hen ontmoet heb toen ik op 10 november 2017 van hen een verdachtenverklaring heb opgenomen samen met collega [verbalisant 3] . De verdachten werden toen tevens verdacht van zakkenrollerij. Ik heb die dag ook van beiden een Progis ID-staat opgemaakt met collega [verbalisant 3] .
Ik herkende de personen onmiddellijk toen ik de afbeeldingen zag. Over hun identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 december 2017, met bijlage (pg. 65-66), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 3] :
(pagina 65)
Op 8 december 2017 zag ik een aandachtvestiging van politieteam Markdal, op de herkenning site van het district De Baronie , waarin afbeeldingen werden getoond van personen en de volgende informatie werd gegeven:
Bij de foto’s werd naar aanleiding van een zakkenrollerij gepleegd op 6 december 2017 omstreeks 11:17 uur bij de AH aan de Oude Vest te Breda, de herkenning van twee verdachten gevraagd. Een 67 jaar oude dame met een rollator werd gevolgd door deze dames waarna er gepind is met haar pinpas.
De persoon rechts op de foto’s herken ik als:
Achternaam : [achternaam verdachte]
Voornamen : [alias verdachte]
Geboren : [geboortedatum]
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Ik, verbalisant, ken de bovengenoemde persoon ambtshalve. Op 11 november 2017 heb ik genoemde [verdachte] gehoord als verdachte in een andere zaak. Verdachte was toen ongeveer 12 weken zwanger.
Ik herkende de persoon onmiddellijk toen ik de afbeeldingen zag. Over haar identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
7.
Het proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar d.d. 7 december 2017, met bijlagen (pg. 73-75), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 4] :
(pagina 73)
Op 7 december 2017 zag ik een aandachtvestiging van politieteam Markdal, waarin afbeeldingen werden getoond van personen en de volgende informatie werd gegeven:
Betreft zakkenrollerij bij de AH aan de Oude Vest te Breda op 6 december 2017 omstreeks 11:17 uur. Slachtoffer is een 67 jaar oude dame met een rollator. Ze is gevolgd door deze dames waarna er gepind is met haar pinpas, totaal 750 euro.
De persoon rechts op de foto’s herken ik als:
Achternaam : [achternaam verdachte]
Voornamen : [alias verdachte]
Geboren : [geboortedatum]
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Ik, verbalisant, ken de bovengenoemde persoon ambtshalve.
Ik heb een tweetal jaren in het Veelplegersteam Breda gewerkt waarbij ik meerdere malen met [alias verdachte] in aanraking ben gekomen als verdachte van zakkenrollerij.
Ik herkende de persoon onmiddellijk toen ik de afbeeldingen zag. Over haar identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2018 (pg. 21), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 5] :
Op 14 maart 2018 werd [verdachte] aangehouden ter zake zakkenrollerij. Zij is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] . Uit haar identiteit staat, welke werd gemaakt aan de hand van haar verblijfskaart en vingerafdrukken, bleek de verdachte geen [alias verdachte] , maar [voornaam verdachte] te heten. Na controle in BVI-B bleek dat [verdachte] gebruik maakt van meerdere aliassen. Een van die aliassen is [alias verdachte] . Al de aliassen zijn gekoppeld aan [verdachte] .
Op 14 maart 2018 werd [verdachte] gehoord ter zake zakkenrollerij. Tijdens het verhoor verklaarde zij dat zij zichzelf en haar familie haar ook wel [alias verdachte] noemt. Zij ondertekende de verklaring.
9.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 maart 2018 (pg. 124-128), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
(pagina 124)
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Ik zie dat je zwanger bent, hoe lang ben je al zwanger?
A: 30 weken.
10.
De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 december 2019:
Ik ben op 7 mei 2018 bevallen van mijn dochter.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte van het ten laste gelegde zal vrijspreken. Daartoe is aangevoerd dat de herkenningen van de verbalisanten de enige belastende bewijsmiddelen in het dossier zijn en onvoldoende zijn onderbouwd om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De verdachte heeft van meet af aan ontkend dat zij de persoon op de beelden is en heeft verklaard dat zij daar nooit op dat tijdstip kan zijn geweest. Voorts is aangevoerd dat de verdachte een grote familie heeft met nichtjes die op elkaar lijken en is er verwarring bij de verdediging ontstaan, nu een identiteitsstaat van een andere persoon aan het dossier is toegevoegd.
Het hof overweegt als volgt.
Het verweer van de verdediging wordt weerlegd door de hierboven weergegeven bewijsmiddelen. De verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben in hun op ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende processen-verbaal gerelateerd dat zij de verdachte ambtshalve kennen en gerelateerd waarvan zij de verdachte op de afbeeldingen herkenden.
[verbalisant 2] heeft gerelateerd dat zij de verdachte en de [medeverdachte] herkent, omdat zij hen op 10 november 2017 (
het hof begrijpt, gelet op het relaas van [verbalisant 3] : en/of op 11 november 2017) – minder dan een maand voorafgaand aan de dag waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden en de beelden zijn vastgelegd – heeft ontmoet en samen met [verbalisant 3] van hen een verdachtenverklaring heeft afgenomen. De verdachte en de [medeverdachte] werden toen tevens verdacht van zakkenrollerij. Voorts heeft zij die dag van beide verdachten een ID-staat opgemaakt met [verbalisant 3] (dossierpagina 51). [verbalisant 3] heeft gerelateerd dat hij haar op 11 november 2017 (
het hof begrijpt, gelet op het relaas van [verbalisant 2] : en/of op 10 november 2017) als verdachte heeft gehoord in een andere zaak. De verdachte was toen ongeveer 12 weken zwanger (dossierpagina 65). De verdachte heeft in haar verhoor bij de politie d.d. 14 maart 2018 verklaard dat zij 30 weken zwanger was (dossierpagina 125) en ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 december 2019 verklaard dat zij op 7 mei 2018 is bevallen van haar dochter. Het hof is van oordeel dat deze zwangerschapsstadia kloppen met de bevallingsdatum en de periode die in algemene zin voor een voldragen zwangerschap geldt, te weten 40 weken. Voorts heeft [verbalisant 4] gerelateerd dat hij een tweetal jaren in het Veelplegersteam Breda werkzaam is geweest, waarbij hij meerdere malen met de verdachte in aanraking is gekomen als verdachte van zakkenrollerij (dossierpagina 73). De verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] herkenden de verdachte telkens onmiddellijk, terwijl over haar identiteit hen door anderen geen informatie was verstrekt. Een getuige of een verbalisant die iemand herkent omdat hij deze eerder heeft gezien en die van die eerdere contacten gewag maakt en daardoor de bron van de herkenning benoemt is op deze wijze voldoende specifiek in de identificatie. Niet vereist is dan dat deze kenmerken noemt die bij een signalement van een onbekende zouden passen. Het hof acht de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten dus voldoende onderbouwd en ziet geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen te twijfelen. Daar komt nog bij dat het door [verbalisant 3] vermelde zwangerschapsstadium geheel past bij de verklaring die verdachte over haar zwangerschap en bevalling heeft gegeven.
Het hof verwerpt het verweer.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met haar medeverdachte schuldig gemaakt aan diefstal van een pinpas van het slachtoffer [aangeefster] . Dit teneinde zichzelf te verrijken. De verdachte en de medeverdachte zijn daarbij op een planmatige, professionele en geraffineerde wijze te werk gegaan. Terwijl de medeverdachte de kassamedewerker afleidde, maakte de verdachte een reikende beweging naar de jaszak van het slachtoffer en nam – naar het oordeel van het hof - haar pinpas weg. Bovendien getuigt hun handelen van een lafhartig optreden, nu een toen 67-jarige vrouw die beperkt mobiel was en zich moest voortbewegen met een rollator het slachtoffer is geworden van deze actie. De verdachte en haar medeverdachte wisten dat de vrouw bij betrapping op heterdaad niet snel en sterk genoeg zou zijn om hen van het plegen van het strafbare feit te weerhouden, terwijl zij bovendien zeer waarschijnlijk niet tijdig actie zou kunnen ondernemen om haar pinpas te blokkeren. Het slachtoffer was aldus een gemakkelijk prooi. Een dergelijk feit veroorzaakt materiële schade en zorgt eveneens voor ergernis en overlast bij de gedupeerde. Bovendien hebben de verdachte en de medeverdachte door het bewezen verklaarde handelen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 oktober 2019, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Bij arrest van het gerechtshof Den Haag d.d. 7 juli 2017 is de verdachte ter zake van gekwalificeerde diefstallen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Die veroordeling heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich – ongeveer een half jaar later – opnieuw schuldig te maken aan een dergelijk strafbaar feit. Bovendien liep de verdachte ten tijde van het plegen van het feit derhalve in een proeftijd. Uit voormeld uittreksel volgt eveneens dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht diverse malen van toepassing is. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Naar oordeel van het hof kan, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en op de straffen die in vergelijkbare gevallen door dit hof worden opgelegd. De landelijke oriëntatiepunten indiceren voor zakkenrollerij, waarbij sprake is van recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Gelet op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan zoals de planmatige, professionele en geraffineerde wijze waarop het feit is gepleegd, te weten door de verdachte en haar medeverdachte jegens een, ook door de uiterlijke verschijning (de rollator), kwetsbaar en gemakkelijk slachtoffer, is het hof van oordeel dat daarmee niet kan worden volstaan en dat evenmin kan worden volstaan met de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf. Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Al hetgeen overigens door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, legt tegenover de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan onvoldoende gewicht in de schaal om tot een andersluidend oordeel met betrekking tot de op te leggen straf te komen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Karsdorp, griffier,
en op 22 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.