Voorop gesteld wordt dat ingevolge het bepaalde in artikel 1:265i BW de door de GI gevraagde toestemming tot wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] wordt verleend en slechts wordt afgewezen indien dit in het belang van [minderjarige] noodzakelijk wordt geoordeeld.
[minderjarige] woont inmiddels meer dan vier jaar bij zijn grootouders, waarvan ruim drie jaar op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing. De woning van de vader is verbonden met die van de grootouders en dit betekent in de praktijk dat de grootouders en de vader samen de zorgtaken over [minderjarige] uitoefenen. [minderjarige] en de moeder hebben regelmatig contact met elkaar conform een vastgestelde regeling. Vanwege de ernstige zorgen over de opvoedingsomgeving van [minderjarige] heeft de GI onderzocht waar zijn perspectief moet komen te liggen. [minderjarige] verkeert immers in een loyaliteitsconflict doordat hij klem zit tussen de twee gezinssystemen van de grootouders en de vader enerzijds en de moeder anderzijds. Op verzoek van de GI hebben twee psychologen, die door het NIFP zijn aangezocht, een forensisch psychologisch onderzoek ingesteld naar de persoon en de opvoedingsvaardigheden van de moeder en die van de vader. In dat verband zijn ook de grootouders gehoord. Er is op 8 maart 2018 gerapporteerd (hierna: NIFP rapportages). Daarnaast zijn [minderjarige] en zijn ouders door de GI aangemeld voor hulpverlening door Theraplay; het verslag van Theraplay dateert van 2 maart 2019. Daarbij heeft Theraplay ook een observatie op 11 mei 2019 bij de moeder thuis verricht (verslag van die datum). Voorts hebben sessies bij Kinderen uit de Knel (KUK) plaatsgehad waarbij naast de moeder en de vader ook de grootouders betrokken zijn geweest. Daarover is in augustus 2019 gerapporteerd. Op grond van de genoemde NIFP rapportages, het verslag van Theraplay, de observaties bij de moeder en het verslag van KUK heeft de GI vervolgens een verzoek ingediend tot wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] van de grootouders naar de moeder. De wensen van de betrokkenen rondom de uitkomst van deze procedure staan echter lijnrecht tegenover elkaar. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hebben alle partijen evenwel erkend dat [minderjarige] op dit moment inderdaad klem zit tussen de twee gezinssystemen en dat er wat moet gebeuren om [minderjarige] uit dit loyaliteitsconflict te krijgen. Het hof acht de kans dat dit loyaliteitsconflict wordt doorbroken het grootst als [minderjarige] bij zijn moeder gaat wonen. Immers, uit de overgelegde rapportages en verslagen komt uitdrukkelijk naar voren dat het de moeder is die zich in de verhouding tussen partijen het meest neutraal kan opstellen en hierin de meeste groei heeft laten zien. De moeder blijkt [minderjarige] beter uit de strijd te kunnen houden dan de grootouders, die door niet positief over de moeder te praten, het loyaliteitsconflict waarin [minderjarige] terecht is gekomen, versterken. [minderjarige] heeft daardoor de grootste kans onbelast op te kunnen groeien als hij bij zijn moeder gaat wonen. Ook de raad ondersteunt het verzoek van de GI.
Uit het NIFP onderzoek en de overige verslagen (waaronder het observatieverslag van de moeder van Theraplay) komt verder naar voren dat de opvoedingsvaardigheden van de moeder even sterk zijn als die van de grootouders, maar veel sterker dan die van de vader, en dat [minderjarige] ook duidelijk gehecht is aan zijn moeder. Uit de NIFP rapportage over de vader blijkt in dat verband dat de vader, niet in staat is zonder de hulp van zijn ouders zelfstandig voor [minderjarige] te zorgen. Gelet op zijn beperkingen is ook niet te verwachten is dat hierin met hulp de nodige verandering zal komen. Bij toewijzing van het verzoek van de GI om [minderjarige] bij de moeder te plaatsen, wordt tevens aangesloten bij de voorkeur om een kind bij (één van) zijn ouders, die qua leeftijd dichter bij die van het kind staat, te laten opgroeien. Hoewel de verhuizing van [minderjarige] de invulling van het family life van de vader en de grootouders in grote mate verandert, verzetten het IVRK, EVRM, de UN General Comments en de jurisprudentie van het EHRM – waar de grootouders naar verwijzen – zich hier gelet op het
voorgaande in dit geval niet tegen. Dat [minderjarige] , die nu acht jaar is, volgens de grootouders in strijd met art. 12 IVRK niet door de GI is gehoord, leidt, wat daar overigens van zij, niet tot een andere beslissing. [minderjarige] is namelijk zelf in de aan het verzoek van de GI (mede) ten
grondslag liggende onderzoek door het NIFP en de therapiesessies van Theraplay betrokken. Van groot belang is dat er in de komende periode een intensieve contactregeling wordt vastgesteld tussen [minderjarige] en de vader, en [minderjarige] en de grootouders, zodat de band tussen hen in stand kan blijven en verder vorm kan krijgen. De moeder heeft in dit verband aangegeven open te staan voor een ruime en flexibele regeling. De vader heeft ter mondelinge behandeling aangegeven dat het grootste verschil hem zit in de afstand, maar dat hij met de moeder goede contacten heeft en dat zij goed met elkaar overweg kunnen. Alles overziende kan niet gezegd worden dat ingevolge artikel 1:265i, tweede lid van het BW afwijzing van het verzoek om toestemming om [minderjarige] bij de moeder te plaatsen in het belang van hem noodzakelijk is. De risicofactoren voor [minderjarige] , die samenhangen met een verhuizing naar een stad en omgeving waarin hij niet is grootgebracht, acht het hof geen aanleiding om anders te beslissen, gelet op het belang van hem om onbelast contact te kunnen hebben met de moeder, de vader en de grootouders. Het hof heeft er vertrouwen in dat [minderjarige] met de benodigde gespecialiseerde hulpverlening de verhuizing naar de moeder aankan. Wel is van groot belang dat de verhuizing door de GI zeer zorgvuldig wordt voorbereid en uitgevoerd. Het hof doet daarbij in het belang van [minderjarige] een beroep op alle betrokkenen hun medewerking hieraan te verlenen.