ECLI:NL:GHSHE:2020:1189

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
200.269.879_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind wegens afwezigheid van grond

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende had in eerste aanleg, bij de rechtbank Oost-Brabant, verzocht om opheffing van het bewind, maar dit verzoek was afgewezen in de beschikking van 9 augustus 2019. De rechthebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar het hof moest ambtshalve toetsen of dit beroep ontvankelijk was, aangezien het beroepschrift pas op 28 november 2019 was ingediend, na het verstrijken van de beroepstermijn. De rechthebbende voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij niet op de hoogte was van de data van de mondelinge behandelingen en de beschikking, die naar een foutief adres waren gestuurd. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende pas op 22 november 2019 kennis had genomen van de beschikking en dat zij binnen veertien dagen na deze kennisgeving hoger beroep had ingesteld. Het hof oordeelde dat de rechthebbende ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat de termijnoverschrijding het gevolg was van een fout van de rechtbank. De beslissing van het hof houdt in dat de rechthebbende in haar verzoek tot opheffing van het bewind wordt ontvangen, maar verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak (bij vervroeging): 2 april 2020
Zaaknummer: 200.269.879/01
Zaaknummer eerste aanleg: 7780753 TT VERZ 19-826
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te
[woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [de rechthebbende],
advocaat: mr. A.M.J.C. Janssen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de bewindvoerder], de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 augustus 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 november 2019, heeft [de rechthebbende] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en haar verzoek tot opheffing van het bewind alsnog toe te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling, die uitsluitend betrekking heeft gehad op de ontvankelijkheid van [de rechthebbende] in het hoger beroep, heeft plaatsgevonden op 16 maart 2020. Bij die gelegenheid is [de rechthebbende] gehoord, bijgestaan door mr. Janssen.
2.2.1.
De bewindvoerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de tijdens de mondelinge behandeling door [de rechthebbende] overgelegde brief van de rechtbank Oost-Brabant aan de advocaat van [de rechthebbende] van 22 november 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van de kantonrechter te Eindhoven van 7 februari 2014 is, als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand, een bewind ingesteld over de goederen die [de rechthebbende] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren. Het hof beschikt niet over deze beschikking.
Thans is bewindvoerder [de bewindvoerder].
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [de rechthebbende] tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.3.
[de rechthebbende] kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ontvankelijkheid van [de rechthebbende] in het hoger beroep
3.4.
Ingevolge lid 1 sub a van artikel 806 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
3.5.
[de rechthebbende] is in deze zaak de verzoeker. De bestreden beschikking dateert van 9 augustus 2019. De termijn voor het aanwenden van het rechtsmiddel in deze zaak is dus aangevangen op 10 augustus 2019 en is geëindigd op 9 november 2019 om 23.59 uur.
Het beroepschrift van [de rechthebbende] is door de griffie van het hof ontvangen op 28 november 2019, dus ná het verstrijken van de beroepstermijn.
3.6.
Nu het beroepschrift van [de rechthebbende] buiten de wettelijke termijn is ingediend en de appeltermijn van openbare orde is, dient het hof ambtshalve te toetsen of het beroep van [de rechthebbende] ontvankelijk is.
3.7.
Uit de beschikking waarvan beroep blijkt dat de procedure bij de rechtbank als volgt is verlopen.
[de rechthebbende] heeft op 17 mei 2019 een verzoekschrift tot opheffing van het bewind bij de rechtbank ingediend.
De bewindvoerder heeft het verzoek bestreden.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 11 juni 2019 en op 10 juli 2019. [de rechthebbende] is op beide mondelinge behandelingen niet verschenen.
Bij beschikking van 9 augustus 2019 heeft de rechtbank het verzoek van [de rechthebbende] tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.8.
[de rechthebbende] heeft gesteld dat zij ontvankelijk is in haar hoger beroep. [de rechthebbende] voert daartoe - kort samengevat - aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat zij niet op de hoogte was van datum en tijdstip van beide mondelinge behandelingen in eerste aanleg en dus evenmin van de dag waarop de uitspraak zou worden gedaan. De rechtbank heeft de uitnodigingen van [de rechthebbende] voor de mondelinge behandeling naar een foutief adres verstuurd. Ook de beschikking van de rechtbank is naar een foutief adres gestuurd. Verder heeft de bewindvoerder nagelaten [de rechthebbende] ervan op de hoogte te brengen dat er mondelinge behandelingen bij de rechtbank zouden plaatsvinden. Toen zij eenmaal kennis kreeg van de beschikking van de rechtbank, heeft zij tijdig hoger beroep ingesteld, dat wil zeggen binnen veertien dagen na kennisname van de beschikking, zoals volgt uit rechtspraak van de Hoge Raad.
3.9.
Het hof is van oordeel dat [de rechthebbende] ontvankelijk is in het hoger beroep. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.9.1.
Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak in het belang van een goede rechtspleging omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep aanvangt (en eindigt) duidelijkheid dient te bestaan en dat aan beroepstermijnen dan ook strikt de hand moet worden gehouden. Echter, een uitzondering is gerechtvaardigd in geval degene die hoger beroep instelt, ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter een beschikking had gegeven en de beschikking hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep is toegezonden of verstrekt. In een zodanig geval moet de beroepstermijn verlengd worden met een termijn van veertien dagen - of een zoveel kortere termijn als overeenstemt met de wettelijke beroepstermijn - na de dag van verstrekking of verzending van de beschikking.
3.9.2.
In het dossier van deze zaak bevindt zich een brief van de rechtbank aan [de rechthebbende] van
8 november 2019. Uit deze brief blijkt dat de rechtbank de uitnodigingen van [de rechthebbende] voor de mondelinge behandelingen bij vergissing telkens naar een foutief adres heeft verstuurd en dat ook de beschikking waarvan beroep naar een foutief adres is verzonden.
Hieruit volgt dat zich hier een geval voordoet als hiervóór in 3.9.1 bedoeld, zodat naar het oordeel van dit hof een uitzondering op de daar bedoelde regel in deze zaak gerechtvaardigd is.
3.9.3.
De advocaat van [de rechthebbende] heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof een brief van de rechtbank aan haar van 22 november 2019 overgelegd. Uit deze brief blijkt dat de griffier van de rechtbank de beschikking in deze zaak op 22 november 2019 aan de advocaat heeft toegezonden.
De advocaat van [de rechthebbende] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij op
25 november 2019 voormelde brief van de rechtbank met de beschikking heeft ontvangen. Naar haar zeggen had zij eerder al, op 21 november 2019, op haar verzoek de beschikking per e-mail van de bewindvoerder ontvangen.
3.9.4.
[de rechthebbende], aan wie niet eerder dan op 22 november 2019 door de rechtbank een afschrift van de beschikking van 9 augustus 2019 is toegezonden en die op 28 november 2019, dat is binnen veertien dagen na de dag van verzending en dus tijdig, hoger beroep heeft ingesteld, is daarom ontvankelijk in haar hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart [de rechthebbende] ontvankelijk in het hoger beroep;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.P.M. van Reijsen en
J.F.A.M. Graafland - Verhaegen en is in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 2 april 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.