Ook het hof ziet zich, evenals de rechtbank, voor een dilemma geplaatst. De moeder heeft in beginsel recht op omgang en het door haar gedane verzoek acht het hof ook redelijk, terwijl de vader naar het oordeel van de rechtbank zijn ouderlijke verantwoordelijkheid om de ontwikkeling van de band van de kinderen met de moeder te bevorderen grof veronachtzaamt. Het hof wijst in dit verband op de in artikel 1:247 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde wettelijk verplichting voor een ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kinderen met de andere ouder te bevorderen.
De kinderen hebben echter aangegeven met rust gelaten te willen worden en geen contact met de moeder te willen. Het hof acht dit een belangrijk maar tegelijkertijd ook een zorgwekkend gegeven. De vraag is gerechtvaardigd of en in hoeverre deze wens van de kinderen gevormd is door de houding van de vader jegens de moeder en, zo dit het geval zou zijn, of daar op dit moment enige verandering mogelijk is op een wijze die de kinderen niet onverantwoord belast. Evenals de rechtbank acht het hof hierbij de medewerking en de emotionele toestemming van de vader van cruciaal belang, waarbij het hof er op wijst dat ingevolge het eerder genoemde artikel 1:247 lid 3 BW, medewerking van de vader ook vereist is.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing in het belang van de kinderen te kunnen nemen. Het hof zal, nu de raad dat ook tijdens de mondelinge behandeling heeft aangeboden, de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
Zijn er zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, gelet op het negatieve moederbeeld dat zij hebben? Zo ja, welke zorgen zijn dit en op welke wijze zou aan die zorgen tegemoet kunnen worden gekomen?
Is het in het belang van de kinderen dat er een vorm van contact plaatsvindt tussen de moeder en de kinderen ?Zo ja, welke vorm van contact is mogelijk of wenselijk en wat is er nodig om dat contact voor de kinderen zo onbelast mogelijk te laten zijn?
Heeft de vader voldoende inzicht in wat de gevolgen (kunnen) zijn van het ontbreken van ieder contact tussen de kinderen en de moeder voor de ontwikkeling van de kinderen?
Is de vader bereid en in staat, zo nodig met behulp van psycho-educatie of therapie, om de kinderen de emotionele ruimte te geven om nieuwsgierig te mogen zijn naar hun moeder en enige vorm van contact mogelijk te maken?
Acht de raad voor de vader, de moeder of de kinderen nog een bepaalde vorm van hulpverlening aangewezen en zo ja, ziet de raad mogelijkheden om deze hulpverlening ook te effectueren?