ECLI:NL:GHSHE:2020:1182

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
200.272.777_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ouderlijk gezag afgewezen in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, heeft de vader in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, waarin zijn verzoek om ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind werd afgewezen. De vader, die eerder vervangende toestemming had gekregen om zijn kind te erkennen, wilde nu ook het ouderlijk gezag verkrijgen. De moeder oefent momenteel alleen het gezag uit en heeft geen contact met de vader. De zaak is complex, aangezien het kind, geboren in 2008, onder toezicht staat van de Stichting Leger des Heils en in een crisispleeggezin verblijft. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 25 februari 2020 gehouden, waarbij zowel de vader als de moeder, alsook vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader en de moeder een affectieve relatie hebben gehad, maar dat de moeder van rechtswege het ouderlijk gezag uitoefent. De vader heeft in het verleden geen zorg voor het kind gedragen en er zijn zorgen over zijn vermogen om aan de behoeften van het kind te voldoen. De GI heeft aangegeven dat het in het belang van het kind is dat hij niet met de vader wordt belast met het gezag, gezien de gedragsproblematiek van het kind en de fragiele band tussen hen. Het hof heeft geconcludeerd dat er gegronde vrees bestaat dat de belangen van het kind verwaarloosd zouden worden als de vader met het gezag wordt belast. Het verzoek van de vader om een nader onderzoek naar zijn mogelijkheden voor gezag is afgewezen, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 april 2020
Zaaknummer: 200.272.777/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/340527 FA RK 18-356
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Wouters,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. C.J. de Wit;
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Intervence, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in deze procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 22 oktober 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 januari 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende zijn verzoeken toe te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 februari 2020. Bij die gelegenheid is gelijktijdig de zaak met zaaknummer 200.271.074/01 (betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder) behandeld en zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Wouters;
-de moeder, bijgestaan door mr. de Wit;
-de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] ;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad 1] en de mevrouw [vertegenwoordiger van de raad 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlage van de GI d.d. 17 februari 2020, ingekomen ter griffie op 18 februari 2020.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie op [geboortedatum] 2008 [minderjarige] is geboren.
3.2.
De moeder oefent van rechtswege eenhoofdig het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij beschikking van 6 februari 2017 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering. Bij die beschikking is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing zijn laatstelijk verlengd tot 6 februari 2020.
[minderjarige] heeft in meerdere pleeggezinnen verbleven en verblijft nu in een crisispleeggezin.
Vanaf 6 december 2019 is de huidige GI (Intervence) betrokken.
3.4.
Het inleidende verzoekschrift van de vader betrof een verzoek tot vervangende toestemming om [minderjarige] te erkennen en een verzoek om de vader te belasten met het ouderlijk gezag.
Bij beschikking van 26 juni 2018 is aan de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] op 24 december 2018 erkend. Het verzoek van de vader tot verkrijging van het gezamenlijk gezag is bij deze beschikking van 26 juni 2018 aangehouden.
3.5.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader tot verkrijging van het gezamenlijk ouderlijk gezag dan wel om hem alleen met het ouderlijk gezag te belasten afgewezen.
3.6.
Bij beschikking van de rechtbank van 6 december 2019 (onder reg. nr. C/02/358870 / FA RK 19-2628) is, op verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd. De moeder is hiervan in hoger beroep gekomen (zaaknummer 200.271.074/01) dat zoals onder 2.3 is vermeld, tegelijk met dit hoger beroep is behandeld.
3.7.
De vader kan zich met de bestreden beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij wil dat het hof deze beschikking vernietigt en dat zijn inleidend verzoek bij de rechtbank alsnog wordt toegewezen. Dit komt er op neer dat, als de hiervóór genoemde beschikking van 6 december 2019 van de rechtbank door het hof wordt bekrachtigd, de vader het éénhoofdig gezag verzoekt, en bij vernietiging ervan, de vader met de moeder met het gezamenlijk ouderlijk gezag wil worden belast.
3.8.
De vader voert - kort samengevat –het volgende aan. Er is nooit een deugdelijk onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor het ouderlijk gezag van de vader over [minderjarige] . De samenwerking met de vorige gezinsvoogd verliep moeizaam, de omgang tussen [minderjarige] en de vader is toentertijd ten onrechte stop gezet. Op basis van de informatie van deze gezinsvoogd is het verzoek van de vader afgewezen. De vader heeft verder met alle hulpverlening meegewerkt en met de overige gezinsvoogden van daarvóór verliep de samenwerking wel goed.
De omgang met [minderjarige] is weer hervat en loopt goed. De vader heeft goed inzicht in wat er in [minderjarige] omgaat en wil betrokken worden bij de beslissingen omtrent [minderjarige] . De vader ondersteunt de plaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin, maar zou op den duur voor [minderjarige] willen zorgen. De vader dient met het ouderlijk gezag te worden belast, althans dient er een deugdelijk (raads)onderzoek plaats te vinden omtrent het verzoek van de vader.
3.9.
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan.
De GI is nu een paar maanden betrokken bij deze zaak. De GI is meteen gestart met het opbouwen van de omgang tussen [minderjarige] en de vader en tussen [minderjarige] en de moeder. De omgang met de vader is inmiddels weer opgestart; de omgang met de moeder nog niet.
[minderjarige] verblijft in een crisispleeggezin waar het redelijk goed met hem gaat; hij kan hier echter niet blijven. Met betrekking tot het verzoek van de vader om hem met het gezag te belasten, is de GI van oordeel dat dit niet in het belang is van [minderjarige] . [minderjarige] heeft een forse kind-eigenproblematiek. Het is voor hem van groot belang dat hij duidelijkheid heeft over zijn perspectief. Het perspectief ligt niet bij de vader, ook niet bij de moeder, maar bij een pleeggezin. Daarbij komt dat [minderjarige] op het laatste omgangsmoment met de vader negatief heeft gereageerd door op school agressief gedrag te vertonen. Als hij al zo heftig reageert op een omgangsmoment, is het niet in zijn belang om de vader met het gezag over hem te belasten.
3.10.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan.
Er is geen contact tussen de vader en de moeder. De moeder wil op geen enkele manier contact met de vader. De moeder wil niet dat de vader met het ouderlijk gezag wordt belast.
3.11.
De raad adviseert het verzoek van de vader in het belang van [minderjarige] af te wijzen.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Het hof stelt voorop dat het hof heden in de zaak met zaaknummer 200.271.074/01 het verzoek van de raad om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen en de GI als voogd te benoemen, heeft bekrachtigd. Gelet hierop dient het onderhavige verzoek van de vader te worden beoordeeld aan de hand van artikel 1:253c lid 4 BW. Op grond van dit artikel wordt, wanneer niet in het gezag is voorzien of wanneer een voogd het gezag uitoefent, het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder, bedoeld in het eerste lid, alleen met het gezag te belasten slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
3.12.2.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] een uiterst gevoelige jongen is met forse gedragsproblematiek. Hij is erg belast door wat hij in het verleden tijdens zijn verblijf bij de moeder heeft meegemaakt. Het gaat hem in het huidige pleeggezin naar omstandigheden goed, maar er wordt veel van de pleegouders gevraagd en er is de nodige hulpverlening ingezet. Het is duidelijk dat [minderjarige] veel specifieke zorg vraagt van zijn opvoeders en deze in de huidige situatie ook krijgt. Blijkens het raadsrapport van 22 mei 2019, dat ten grondslag ligt aan het verzoek van de raad om het gezag van de moeder te beëindigen, komt naar voren dat de vader onvoldoende weet aan te sluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. De vader heeft nooit voor [minderjarige] gezorgd en het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat de vader voor hem zal zorgen. Hoewel de vader zijn best doet, lukt het hem niet [minderjarige] te geven wat deze beschadigde jongen nodig heeft. De band tussen de vader en [minderjarige] is fragiel. Zo heeft [minderjarige] volgens de GI de wens geuit dat het bezoek tussen hem en zijn vader onder begeleiding moet plaatsvinden en heeft hij volgens de raad ook gezegd dat hij wel bang is voor de vader. Het perspectief van [minderjarige] zal dan ook niet bij de vader liggen.
Voorts overweegt het hof dat gebleken is dat [minderjarige] veel baat heeft bij duidelijkheid over zijn perspectief, dat niet bij (één van zijn) ouders zal zijn. Dat er contact tussen de vader en [minderjarige] moet zijn, staat vast, en het is aan de GI om deze vorm te geven waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat. Dat de vader het gezag wil houden om (mee) te beslissen en zo op de hoogte wil blijven over hoe het met [minderjarige] gaat, is gelet op de geboden duidelijkheid over het perspectief voor [minderjarige] niet beslissend. De terugkerende procedures bij de rechtbank om de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen, die nodig zijn wanneer de vader het gezag zou krijgen, houden de onzekerheid over het toekomstperspectief van [minderjarige] in stand en zijn om die reden al (te) belastend voor hem. De vader blijft de vader en het is aan de voogd om hem op de hoogte te houden van het wel en wee van [minderjarige] .
Het hof is dan ook op grond van het voorgaande van oordeel dat er gegronde vrees bestaat dat het belang van [minderjarige] zal worden verwaarloosd wanneer de vader alleen met het ouderlijk gezag over hem wordt belast.
3.13.
Het verzoek van de vader om een nader onderzoek te gelasten naar de mogelijkheden om hem (alleen) met het gezag te belasten, zal het hof, gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, afwijzen, omdat het hof zich voldoende geïnformeerd acht om een beslissing te nemen. De raad heeft in het genoemde rapport van 22 mei 2019 in voldoende mate ook de positie van de vader en zijn mogelijkheden met betrekking tot de opvoeding van [minderjarige] onderzocht en in zijn advies aan de rechtbank betrokken.
3.14.
Op grond van het hiervoor overwogene zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 22 oktober 2019, gewezen onder zaaknummer FAA RK 18-356, waarbij de rechtbank het verzoek van de vader om hem te belasten met het (gezamenlijk) ouderlijk gezag over [minderjarige] heeft afgewezen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.A.R.M. van Leuven en J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 2 april 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.