In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzoekt om herstel van haar gezag over haar minderjarige dochter, geboren in 2010, die sinds 2016 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Stichting Intervence. De rechtbank had eerder het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en de GI tot voogdes benoemd. De moeder is van mening dat zij in staat is om goed ouderschap te bieden en heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder haar deelname aan opvoedcursussen en de afwezigheid van psychische problematiek. Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. C.C. Sneper, en zijn de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar dochter te dragen binnen een aanvaardbare termijn, en dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de moeder niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De beslissing is genomen met het oog op de noodzaak van duidelijkheid en stabiliteit voor de minderjarige, die al bijna drie jaar in een pleeggezin verblijft en zich daar positief ontwikkelt.