ECLI:NL:GHSHE:2020:1171

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
200.255.606_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ondercuratelestelling en benoeming curator

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [verzoekster] tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij zij onder curatele is gesteld en [verweerster] als curator is benoemd. [Verzoekster] heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en te bepalen dat zij niet meer onder curatele staat. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 januari 2020, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. [Verzoekster] stelt dat zij onder dwang heeft getekend voor de ondercuratelestelling en dat zij geestelijk niet in staat was om de gevolgen van haar handelingen te begrijpen. [Verweerster] betwist deze claims en stelt dat de ondercuratelestelling noodzakelijk is vanwege de geestelijke toestand van [verzoekster]. Het hof heeft de medische informatie en verklaringen van betrokkenen in overweging genomen en komt tot de conclusie dat er geen gewichtige redenen zijn om de curatele op te heffen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van [verzoekster] af. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 april 2020
Zaaknummer: 200.255.606/01
Zaaknummer eerste aanleg: 7184753 BM VERZ 18-3574
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. M.M.G. Helgers-Crompvoets,
tegen
[verweerster] , h.d.o.n. [naam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. L.W.M. Hendriks.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de halfbroer] (hierna te noemen: de halfbroer);
- [de halfzus] (hierna: de halfzus);
- [de zus] (hierna: de zus).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking onder bovenvermeld zaaknummer van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, Team Toezicht, van 5 december 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 maart 2019, heeft [verzoekster] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat [verzoekster] niet meer onder curatele staat en [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 18 april 2019, heeft [verweerster] verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 28 januari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [verzoekster] , bijgestaan door mr. Helgers-Crompvoets;
- [verweerster] , bijgestaan door mr. L.W.M. Hendriks.
2.3.1.
De zus, de halbroer- en halfzus van [verzoekster] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling in hoger beroep verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de halfzus en halfbroer van [verzoekster] van 4 oktober 2019, waarin zij aangeven dat zij niet meer geïnformeerd willen worden over de rechthebbende;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van [verzoekster] van 15 januari 2020, bij het hof ingekomen op 16 januari 2020, inhoudende een nadere onderbouwing van haar standpunten;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [verzoekster] van 22 januari 2020, bij het hof ingekomen op 22 januari 2020;
- het V6 formulier met bijlage van de advocaat van [verweerster] van 23 januari 2020, bij het hof ingekomen op 23 januari 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, [verzoekster] onder curatele gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand en [verweerster] tot curator benoemd.
3.2.
[verzoekster] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij heeft, gecorrigeerd bij aanvullend schrijven van 16 januari 2020 en tijdens de mondelinge behandeling, verzocht de beschikking van de rechtbank van 5 december 2018 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de ondercuratelestelling ongedaan te maken, subsidiair het beschermingsbewind te handhaven, meer subsidiair een beschermingsbewind met een mentorschap in te stellen, waarbij de voorkeur ligt bij het benoemen van een nieuwe beschermingsbewindvoerder.
3.3.
[verzoekster] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – kort samengevat – het volgende aan.
De in eerste aanleg overgelegde en door [verzoekster] ondertekende verklaring dat zij instemt met de omzetting van het bewind in een ondercuratelestelling heeft [verweerster] onder dwang verkregen door misbruik te maken van de geestelijke toestand van [verzoekster] . Zij heeft nimmer de intentie gehad om onder curatele te komen staan. Op het moment van ondertekening van de verklaring wist [verzoekster] niet wat zij ondertekende; zij was geestelijk niet in staat om te begrijpen wat zij op dat moment deed. De betreffende verklaring van [verzoekster] dient buiten beschouwing te worden gelaten. Zij verzoekt [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
Voorts voert [verzoekster] in haar nader schrijven van 16 januari 2020, zoals nader toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, nog het volgende aan. Tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter is zij niet in staat geweest adequaat verweer te voeren tegen het verzoek strekkende tot ondercuratelestelling. Zij heeft zich op deze mondelinge behandeling niet goed kunnen voorbereiden. Daarnaast is er geen grond voor een ondercuratelestelling; subsidiair kan worden volstaan met meer passende en minder verstrekkende voorzieningen, zoals een mentorschap in combinatie met een beschermingsbewind. Zij beroept zich daartoe onder meer op de brief van de psychiater en de SPV-er van 12 juli 2018. Tot slot is zij van mening dat er gewichtige redenen zijn om [verweerster] te ontslaan.
3.5.
[verweerster] voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – kort samengevat – het volgende aan.
De verklaring is door [verzoekster] niet onder dwang ondertekend; [verweerster] heeft [verzoekster] uitvoerig tekst en uitleg gegeven. Naast [verzoekster] kunnen overigens ook andere personen om een ondercuratelestelling verzoeken. Dat [verzoekster] stelt dat zij niet in staat is om te begrijpen ‘wat zij op dat moment doet’, is de reden voor [verweerster] geweest om het verzoek tot omzetting van het bewind in een ondercuratelestelling te verzoeken. [verweerster] merkt op dat [verzoekster] 'niet bestand is’ is tegen de mantelzorgers en zij betwijfelt of de mantelzorgers feitelijke mantelzorgtaken en/of mantelzorgactiviteiten verrichten die in het belang van [verzoekster] zijn. Bovendien heeft de kantonrechter een eigen beeld gevormd van de geestelijke toestand van [verzoekster] en daar zijn conclusie (de ondercuratelestelling) aan verbonden. Er is geen gegronde reden om haar te ontslaan als curator en te veroordelen in de proceskosten.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Met betrekking tot de eerste – naar het hof begrijpt - grief van [verzoekster] vervat in haar beroepschrift overweegt het hof het volgende.
Op grond van artikel 1:378 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een meerderjarige door de rechter onder curatele worden gesteld wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
3.6.2.
Op grond van artikel 1:379 lid 1 BW kan de curatele worden verzocht door de betrokken persoon, zijn echtgenoot, zijn geregistreerde partner dan wel andere levensgezel, zijn bloedverwanten in de rechte lijn en in de zijlijn tot en met de vierde graad, degene die ingevolge artikel 253sa of 253t het gezag over de betrokken persoon uitoefent, zijn voogd, zijn bewindvoerder als bedoeld in titel 19 en zijn mentor als bedoeld in titel 20.
3.6.3.
Blijkens de bestreden beschikking is bij beschikking van 14 juli 2015 beschermingsbewind over de goederen van [verzoekster] ingesteld. Bij beschikking van de kantonrechter van 25 juli 2019 is [verweerster] met ingang van 1 augustus 2018 als bewindvoerder benoemd. Op grond van het hiervóór genoemde artikel 1:379 lid 1 BW was [verweerster] als bewindvoerder van [verzoekster] bevoegd om de curatele aan de kantonrechter te verzoeken. De bewindvoerder heeft daarvoor de instemming van degene over wiens goederen hij het bewind voert, niet nodig. Het is dan ook in deze zaak niet van belang of de door [verzoekster] ondertekende verklaring, dat zij instemt met de omzetting van het bewind in een ondercuratelestelling, al dan niet onder dwang is verkregen. Het hof kan en zal dan ook in het midden laten of deze stelling van [verzoekster] juist is. Deze grief van [verzoekster] slaagt niet.
3.6.4.
Wat betreft de overige grieven en aanvullende verzoeken vervat in de nadere onderbouwing van [verzoekster] van 16 januari 2020 en verduidelijkt tijdens de mondelinge behandeling bij het hof: nu [verweerster] akkoord is gegaan met de aldaar voor het eerst opgeworpen grieven en nieuwe aanvullende verzoeken van [verzoekster] , zal het hof deze grieven meenemen; van strijd met de eisen van een goede procesorde is niet gebleken.
3.6.5.
[verzoekster] is vooreerst van mening dat zij bij de kantonrechter geen adequaat verweer heeft kunnen voeren omdat zij te laat op de hoogte was van het verzoek tot ondercuratelestelling en er geen tijd meer was om een advocaat in te schakelen en zij ook niet het gehele dossier heeft ontvangen. Deze grief kan echter niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden, omdat het hoger beroep bedoeld is om dergelijke zaken te herstellen. Dit is ook zo gebeurd want vaststaat dat [verzoekster] in de procedure bij het hof de gelegenheid heeft gehad om zowel in de schriftelijke ronde als tijdens de mondelinge behandeling, waar zij met haar advocaat is gekomen, haar standpunt voldoende naar voren te brengen. Deze grief slaagt dan ook niet.
3.6.6.
[verzoekster] is verder van mening dat er geen gronden zij om haar onder curatele te stellen. Zij voert daartoe aan dat zij volgens de verklaring van de psychiater inmiddels in staat is om thuis te functioneren met de nodige hulp, dat zij hulp krijgt van de thuiszorg, haar medicijnen wekelijks krijgt van haar psychiater, zij gesprekken heeft met de Pit verpleegkundige en naar dagbesteding gaat.
3.6.7.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de overgelegde medische informatie van Mondriaan van 12 juli 2018 en die van 21 januari 2020 blijkt, dat er bij [verzoekster] een sterke aanwijzing is voor een stoornis binnen het schizofreniespectrum. [verzoekster] is in het verleden (laatstelijk tot 2016) gedwongen opgenomen geweest in een psychiatrische instelling en is laatstelijk in 2019 op haar verzoek nog een paar weken voor een time out opgenomen geweest. Zij gebruikt medicatie. Het functioneren van [verzoekster] blijft marginaal, zo staat in genoemde brief van 21 januari 2020 en het liefst zouden de behandelaars willen dat zij beschermd zou gaan wonen.
Het hof is allereerst van oordeel dat het [verzoekster] als gevolg van haar geestelijke toestand niet lukt om haar belangen (materiële en niet materiële) behoorlijk waar te nemen. Zo ondertekent [verzoekster] volgens [verweerster] alles wat onder haar neus wordt gelegd, is zij zeer beïnvloedbaar door derden en is zij niet in staat zelf beslissingen te nemen. Haar psychater onderschrijft dit beeld. Volgens zijn mail van 21 januari 2020 laat [verzoekster] zich sturen door derden die adviezen verstrekken die niet in haar belang zijn. [verweerster] geeft in dit verband aan dat het haar tot nu toe niet gelukt is om [verzoekster] in haar belang in een begeleide woonvorm gehuisvest te krijgen, omdat [verzoekster] niet bestand is tegen de mantelzorgers die op dit punt een andere mening zijn toegedaan, die (zelfs) ingaat tegen wat [verzoekster] zelf aangeeft te willen. Ook [verzoekster] erkent haar beperkingen. Over de door haar ondertekende verklaring (waarbij zij instemt met de omzetting van het bewind in een ondercuratelestelling) stelt [verzoekster] in haar hoger beroepschrift dat zij niet wist wat zij tekende en dat zij geestelijk niet in staat is om te begrijpen wat zij op dat moment doet.
Voorts is het hof met de kantonrechter van oordeel dat een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd (slottekst van art. 1:378 lid 1 van het BW). Het hof komt tot dit oordeel op grond van de hiervóór genoemde omstandigheden en vindt daarbij met name van belang dat [verzoekster] niet in staat is zelf beslissingen te nemen en daarnaast zeer beïnvloedbaar is door derden, die niet altijd het belang van [verzoekster] voor ogen hebben. Zo is tijdens de mondelinge behadeling gebleken dat er steeds storende factoren optreden die maken dat niet gerealiseerd kan worden wat in het belang van [verzoekster] is, zoals een begeleid wonen traject. Daarnaast zit [verzoekster] in een WSNP traject en kan het verkrijgen van een schone lei verklaring worden bemoeilijkt, omdat zij eenvoudig te beïnvloeden is. Dat dit niet in haar belang zou zijn, is evident nu er sprake is van problematische schulden. Dat de schulden volgens [verzoekster] toen niet door haar psychiatrische stoornis zijn veroorzaakt, maar door financieel wanbeheer van degene die haar PGB beheerde, is nu niet meer van belang voor de beoordeling of een onder curatele stelling nodig is. Voorts heeft [verzoekster] onvoldoende aangevoerd om te oordelen dat met een lichtere voorziening of combinatie van lichtere voorzieningen kan worden volstaan. Dit alles betekent dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd. De grief van [verzoekster] op dit punt slaagt niet.
3.6.8.
Tot slot heeft [verzoekster] verzocht om een andere curator te benoemen. Zij voert daartoe onder meer aan dat er sprake is van een vertrouwensbreuk tussen haar en [verweerster] omdat de curator negatief tegenover haar hond staat en [verweerster] de kosten voor de verzorging van de hond niet aan de mantelzorger wenst te vergoeden; voorts wil [verweerster] niet meewerken aan een verhuizing van [verzoekster] en is zij maar beperkt bereikbaar. Ook houdt [verweerster] er te weinig rekening mee dat [verzoekster] alleen zijde en leer kan verdragen i.v.m. jeuk door stress/medicatie.
3..6.9. Op grond van het bepaalde in artikel 1:385 lid 1 sub d BW, in samenhang met artikel 1:379 lid 1 BW kan de curator te allen tijde, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om curator te kunnen worden, door de kantonrechter worden ontslagen, zulks ook op verzoek van de curandus.
Hiervan is sprake, kort gezegd, als de curator in de zorg van een goed curator te kort schiet. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever ook voor curatele een minimum aan vertrouwen tussen de onder curatele gestelde (curandus) en de curator een vereiste vindt.
3.6.10.
[verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd. Met name heeft zij ontkend dat zij niet zou meewerken aan een verhuizing, en gesteld dat zij er alles aan doet om [verzoekster] in een passende (begeleide) woning te krijgen.
3.6.11.
Het hof overweegt als volgt. Wat betreft de klacht dat [verweerster] niet zou meewerken aan een verhuizing, verwijst het hof naar wat hiervóór onder 3.6.7. is overwogen. Voor het hof staat genoegzaam vast dat [verweerster] hierin niet te kort is geschoten. Haar stelling dat er sprake is van een vertrouwensbreuk, hetgeen [verweerster] met klem heeft ontkend, heeft [verzoekster] onvoldoende aannemelijk gemaakt. [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling een ander licht geworpen op de door [verzoekster] geschetste gang van zaken betreffende de (kosten van) de hond en de allergie voor bepaalde kledingstoffen. Wat [verzoekster] hierover stelt, staat dan ook niet vast, nu geen specifiek en/of ter zake dienend bewijsaanbod is gedaan. Ook tijdens de mondelinge behandeling is het hof niet gebleken van een verstoorde verstandhouding tussen [verzoekster] en [verweerster] en is dit door [verzoekster] toen ook niet bevestigd. Gebleken is dat [verweerster] heel veel dingen in het belang [verzoekster] heeft opgepakt, zoals een slapend dienstverband beëindigen, aanspraak maken op een transitievergoeding en een beroep doen op de WMO. Niet gebleken is dat [verzoekster] tegen de persoon van [verweerster] gerichte bezwaren heeft. Dat [verzoekster] stress ervaart, hangt eerder samen met de gevolgen van haar handelingsonbekwaamheid (door de curatele) dan dat dit komt door de persoon van [verweerster] . De klacht van [verzoekster] dat [verweerster] geen of onvoldoende overleg heeft met haar mantelzorgers, is niet doorslaggevend voor het hof, nu dat niet nodig is omdat er een ondercuratelestelling is.
Nu het hof ook overigens niet aannemelijk is geworden dat [verweerster] haar taken als curator niet naar behoren uitvoert, ziet het hof dan ook geen aanleiding om een andere curator te benoemen.
Deze grief van [verzoekster] slaagt niet. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
3.6.12.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister
.
3.6.13.
[verzoekster] heeft verzocht om [verweerster] in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen. Dit verzoek wordt afgewezen, alleen al omdat [verzoekster] in hoger beroep in het ongelijk is gesteld. De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, Team Toezicht, van 5 december 2018;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel en M.I. Peereboom-van Drunick en is in het openbaar uitgesproken door mr. E.A.M. Scheij op 2 april 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.