3.6.Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.Met betrekking tot de eerste – naar het hof begrijpt - grief van [verzoekster] vervat in haar beroepschrift overweegt het hof het volgende.
Op grond van artikel 1:378 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een meerderjarige door de rechter onder curatele worden gesteld wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
3.6.2.Op grond van artikel 1:379 lid 1 BW kan de curatele worden verzocht door de betrokken persoon, zijn echtgenoot, zijn geregistreerde partner dan wel andere levensgezel, zijn bloedverwanten in de rechte lijn en in de zijlijn tot en met de vierde graad, degene die ingevolge artikel 253sa of 253t het gezag over de betrokken persoon uitoefent, zijn voogd, zijn bewindvoerder als bedoeld in titel 19 en zijn mentor als bedoeld in titel 20.
3.6.3.Blijkens de bestreden beschikking is bij beschikking van 14 juli 2015 beschermingsbewind over de goederen van [verzoekster] ingesteld. Bij beschikking van de kantonrechter van 25 juli 2019 is [verweerster] met ingang van 1 augustus 2018 als bewindvoerder benoemd. Op grond van het hiervóór genoemde artikel 1:379 lid 1 BW was [verweerster] als bewindvoerder van [verzoekster] bevoegd om de curatele aan de kantonrechter te verzoeken. De bewindvoerder heeft daarvoor de instemming van degene over wiens goederen hij het bewind voert, niet nodig. Het is dan ook in deze zaak niet van belang of de door [verzoekster] ondertekende verklaring, dat zij instemt met de omzetting van het bewind in een ondercuratelestelling, al dan niet onder dwang is verkregen. Het hof kan en zal dan ook in het midden laten of deze stelling van [verzoekster] juist is. Deze grief van [verzoekster] slaagt niet.
3.6.4.Wat betreft de overige grieven en aanvullende verzoeken vervat in de nadere onderbouwing van [verzoekster] van 16 januari 2020 en verduidelijkt tijdens de mondelinge behandeling bij het hof: nu [verweerster] akkoord is gegaan met de aldaar voor het eerst opgeworpen grieven en nieuwe aanvullende verzoeken van [verzoekster] , zal het hof deze grieven meenemen; van strijd met de eisen van een goede procesorde is niet gebleken.
3.6.5.[verzoekster] is vooreerst van mening dat zij bij de kantonrechter geen adequaat verweer heeft kunnen voeren omdat zij te laat op de hoogte was van het verzoek tot ondercuratelestelling en er geen tijd meer was om een advocaat in te schakelen en zij ook niet het gehele dossier heeft ontvangen. Deze grief kan echter niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden, omdat het hoger beroep bedoeld is om dergelijke zaken te herstellen. Dit is ook zo gebeurd want vaststaat dat [verzoekster] in de procedure bij het hof de gelegenheid heeft gehad om zowel in de schriftelijke ronde als tijdens de mondelinge behandeling, waar zij met haar advocaat is gekomen, haar standpunt voldoende naar voren te brengen. Deze grief slaagt dan ook niet.
3.6.6.[verzoekster] is verder van mening dat er geen gronden zij om haar onder curatele te stellen. Zij voert daartoe aan dat zij volgens de verklaring van de psychiater inmiddels in staat is om thuis te functioneren met de nodige hulp, dat zij hulp krijgt van de thuiszorg, haar medicijnen wekelijks krijgt van haar psychiater, zij gesprekken heeft met de Pit verpleegkundige en naar dagbesteding gaat.
3.6.7.Het hof overweegt als volgt.
Uit de overgelegde medische informatie van Mondriaan van 12 juli 2018 en die van 21 januari 2020 blijkt, dat er bij [verzoekster] een sterke aanwijzing is voor een stoornis binnen het schizofreniespectrum. [verzoekster] is in het verleden (laatstelijk tot 2016) gedwongen opgenomen geweest in een psychiatrische instelling en is laatstelijk in 2019 op haar verzoek nog een paar weken voor een time out opgenomen geweest. Zij gebruikt medicatie. Het functioneren van [verzoekster] blijft marginaal, zo staat in genoemde brief van 21 januari 2020 en het liefst zouden de behandelaars willen dat zij beschermd zou gaan wonen.
Het hof is allereerst van oordeel dat het [verzoekster] als gevolg van haar geestelijke toestand niet lukt om haar belangen (materiële en niet materiële) behoorlijk waar te nemen. Zo ondertekent [verzoekster] volgens [verweerster] alles wat onder haar neus wordt gelegd, is zij zeer beïnvloedbaar door derden en is zij niet in staat zelf beslissingen te nemen. Haar psychater onderschrijft dit beeld. Volgens zijn mail van 21 januari 2020 laat [verzoekster] zich sturen door derden die adviezen verstrekken die niet in haar belang zijn. [verweerster] geeft in dit verband aan dat het haar tot nu toe niet gelukt is om [verzoekster] in haar belang in een begeleide woonvorm gehuisvest te krijgen, omdat [verzoekster] niet bestand is tegen de mantelzorgers die op dit punt een andere mening zijn toegedaan, die (zelfs) ingaat tegen wat [verzoekster] zelf aangeeft te willen. Ook [verzoekster] erkent haar beperkingen. Over de door haar ondertekende verklaring (waarbij zij instemt met de omzetting van het bewind in een ondercuratelestelling) stelt [verzoekster] in haar hoger beroepschrift dat zij niet wist wat zij tekende en dat zij geestelijk niet in staat is om te begrijpen wat zij op dat moment doet.
Voorts is het hof met de kantonrechter van oordeel dat een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd (slottekst van art. 1:378 lid 1 van het BW). Het hof komt tot dit oordeel op grond van de hiervóór genoemde omstandigheden en vindt daarbij met name van belang dat [verzoekster] niet in staat is zelf beslissingen te nemen en daarnaast zeer beïnvloedbaar is door derden, die niet altijd het belang van [verzoekster] voor ogen hebben. Zo is tijdens de mondelinge behadeling gebleken dat er steeds storende factoren optreden die maken dat niet gerealiseerd kan worden wat in het belang van [verzoekster] is, zoals een begeleid wonen traject. Daarnaast zit [verzoekster] in een WSNP traject en kan het verkrijgen van een schone lei verklaring worden bemoeilijkt, omdat zij eenvoudig te beïnvloeden is. Dat dit niet in haar belang zou zijn, is evident nu er sprake is van problematische schulden. Dat de schulden volgens [verzoekster] toen niet door haar psychiatrische stoornis zijn veroorzaakt, maar door financieel wanbeheer van degene die haar PGB beheerde, is nu niet meer van belang voor de beoordeling of een onder curatele stelling nodig is. Voorts heeft [verzoekster] onvoldoende aangevoerd om te oordelen dat met een lichtere voorziening of combinatie van lichtere voorzieningen kan worden volstaan. Dit alles betekent dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd. De grief van [verzoekster] op dit punt slaagt niet.
3.6.8.Tot slot heeft [verzoekster] verzocht om een andere curator te benoemen. Zij voert daartoe onder meer aan dat er sprake is van een vertrouwensbreuk tussen haar en [verweerster] omdat de curator negatief tegenover haar hond staat en [verweerster] de kosten voor de verzorging van de hond niet aan de mantelzorger wenst te vergoeden; voorts wil [verweerster] niet meewerken aan een verhuizing van [verzoekster] en is zij maar beperkt bereikbaar. Ook houdt [verweerster] er te weinig rekening mee dat [verzoekster] alleen zijde en leer kan verdragen i.v.m. jeuk door stress/medicatie.
3..6.9. Op grond van het bepaalde in artikel 1:385 lid 1 sub d BW, in samenhang met artikel 1:379 lid 1 BW kan de curator te allen tijde, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om curator te kunnen worden, door de kantonrechter worden ontslagen, zulks ook op verzoek van de curandus.
Hiervan is sprake, kort gezegd, als de curator in de zorg van een goed curator te kort schiet. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever ook voor curatele een minimum aan vertrouwen tussen de onder curatele gestelde (curandus) en de curator een vereiste vindt.
3.6.10.[verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd. Met name heeft zij ontkend dat zij niet zou meewerken aan een verhuizing, en gesteld dat zij er alles aan doet om [verzoekster] in een passende (begeleide) woning te krijgen.
3.6.11.Het hof overweegt als volgt. Wat betreft de klacht dat [verweerster] niet zou meewerken aan een verhuizing, verwijst het hof naar wat hiervóór onder 3.6.7. is overwogen. Voor het hof staat genoegzaam vast dat [verweerster] hierin niet te kort is geschoten. Haar stelling dat er sprake is van een vertrouwensbreuk, hetgeen [verweerster] met klem heeft ontkend, heeft [verzoekster] onvoldoende aannemelijk gemaakt. [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling een ander licht geworpen op de door [verzoekster] geschetste gang van zaken betreffende de (kosten van) de hond en de allergie voor bepaalde kledingstoffen. Wat [verzoekster] hierover stelt, staat dan ook niet vast, nu geen specifiek en/of ter zake dienend bewijsaanbod is gedaan. Ook tijdens de mondelinge behandeling is het hof niet gebleken van een verstoorde verstandhouding tussen [verzoekster] en [verweerster] en is dit door [verzoekster] toen ook niet bevestigd. Gebleken is dat [verweerster] heel veel dingen in het belang [verzoekster] heeft opgepakt, zoals een slapend dienstverband beëindigen, aanspraak maken op een transitievergoeding en een beroep doen op de WMO. Niet gebleken is dat [verzoekster] tegen de persoon van [verweerster] gerichte bezwaren heeft. Dat [verzoekster] stress ervaart, hangt eerder samen met de gevolgen van haar handelingsonbekwaamheid (door de curatele) dan dat dit komt door de persoon van [verweerster] . De klacht van [verzoekster] dat [verweerster] geen of onvoldoende overleg heeft met haar mantelzorgers, is niet doorslaggevend voor het hof, nu dat niet nodig is omdat er een ondercuratelestelling is.
Nu het hof ook overigens niet aannemelijk is geworden dat [verweerster] haar taken als curator niet naar behoren uitvoert, ziet het hof dan ook geen aanleiding om een andere curator te benoemen.
Deze grief van [verzoekster] slaagt niet. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
3.6.12.Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister
.
3.6.13.[verzoekster] heeft verzocht om [verweerster] in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen. Dit verzoek wordt afgewezen, alleen al omdat [verzoekster] in hoger beroep in het ongelijk is gesteld. De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.