ECLI:NL:GHSHE:2020:1167

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
20-001184-17; 02-800760-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor stelselmatige mishandeling van (ex-)partner met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor mishandeling van zijn (ex-)partner. De verdachte werd eerder door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 dagen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte stelselmatig zijn partner heeft mishandeld in de periode van 3 mei 2016 tot en met 1 september 2016. De mishandelingen vonden plaats in Tilburg en omvatten onder andere het slaan met de vuist en het snijden met een mes. De verdachte heeft de mishandelingen ontkend, maar het hof oordeelde dat de aangifte van de partner en getuigenverklaringen voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de feiten. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden. Daarnaast zijn vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, met uitzondering van een vordering die wel werd toegewezen. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001184-17
Uitspraak : 25 maart 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 april 2017, parketnummer 02-800760-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op drie vorderingen tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, te weten: onder de parketnummers 02-204978-14, 02-821502-14 en 15-801304-13, in de strafzaak tegen:

[VERDACHTE],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Achterhoek – Gevangenis Ooyerhoekseweg te Zutphen.
Hoger beroep
De verdachte is bij voormeld vonnis ter zake van mishandeling veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 11 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de eerste rechter de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot tenuitvoerlegging met de parketnummers 02-204978-14 en 15-801304-13 en de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02-821502-14 deels toegewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft:
  • zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van het hof;
  • met betrekking tot de op te leggen straf bepleit dat zal worden volstaan met de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf;
  • bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02-821502-14 zal worden afgewezen dan wel dat in plaats van de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf een taakstraf zal worden gelast.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 mei 2016 tot en met 1 september 2016 te Tilburg, althans in Nederland, [voorletter] [slachtoffer] (zijnde zijn partner) heeft mishandeld door die [slachtoffer] voornoemd meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) (met de achterkant van een mes en/of een stok) tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan en/of te schoppen en/of te stompen en/of (met een mes, althans met een scherp voorwerp) in het been te snijden, waardoor pijn en/of letsel is ontstaan bij die [slachtoffer] voornoemd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 3 mei 2016 tot en met 1 september 2016 te Tilburg, [voorletters] [slachtoffer] (zijnde zijn partner) heeft mishandeld door die [slachtoffer] voornoemd meerdere malen (met kracht) tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan en (eenmaal) met een mes in het been te snijden, waardoor pijn en/of letsel is ontstaan bij die [slachtoffer] voornoemd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
1. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, team Tilburg Centrum, nr. PL2000-2016229861-5, d.d. 4 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie (p. 11-15 van het proces-verbaal met registratienr. PL2000-2016229861), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van de aangeefster [voornamen] [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van huiselijk geweld/mishandeling, gepleegd in de periode van 3 mei 2016 tot en met 1 september 2016 te Tilburg. Ik ben langere tijd en op meerdere dagen door mijn man mishandeld. Ik heb nooit toestemming gegeven om mij te mishandelen. Ik heb pijn en letsel overgehouden door de mishandeling. Ik verklaar u daarover het volgende.
Op 29 maart 2016, heb ik mijn man genaamd: [voornaam] [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , leren kennen. De relatie tussen mij en [verdachte] verliep in eerste instantie soepel. Naarmate de relatie verder liep, merkte ik aan [verdachte] dat hij heel erg controlerend was en alles wilde weten wat ik deed. Als ik naar buiten ging, werd ik door hem al gelijk uitgemaakt voor hoer. Ik mocht met niemand praten. Alles moet lopen zoals hij wil, en gebeurt dat niet dan gaat er in hem een knopje om waarna hij agressief wordt. Deze agressie uitte hij dan ook gelijk met slaan en schelden. [Verdachte] maakte mij voor van alles uit en sloeg mij op elke plek die hij kon vinden Dit deed hij dan met gebalde vuist, platte hand, stokken, achterkant van een mes etc.
De mishandelingen vonden op verschillende plekken plaats, zoals op straat, bij mijn moeder thuis en ook bij (
het hof begrijpt: in) het nieuwe huis van [verdachte] en mijzelf.
Wij zijn op 12 juni 2016 getrouwd volgens de Islamitische staat (
het hof begrijpt: wet).
In de week van 27 juni tot en met 3 juli 2016, heeft [verdachte] mij op mijn gezicht geslagen met gebalde vuist waardoor ik een blauw oog had. Dit had hij gedaan omdat een jongen mij had toegevoegd op snapchat. [verdachte] sloeg mij met gebalde vuist op gezicht, waarna ik een blauw oog had en op de grond viel. Dit was gebeurd in het park [naam] (
het hof begrijpt: te Tilburg). Ik had toen veel pijn en ook zichtbaar letsel.
Toen wij later die dag in het park liepen, zei hij tegen mij dat ik in het water moest springen en als ik dat niet deed, zou hij dat doen. Ik zei dat ik dat niet ging doen. Toen ik dat had gezegd zag en voelde ik dat [verdachte] mij met platte hand op mijn gezicht sloeg. Ik voelde toen erg veel pijn, aangezien het op dezelfde plek was als de eerder klap op mijn oog.
De dag daarna ben ik naar mijn moeder gegaan en ben ik in de avond weer teruggegaan naar [verdachte]. Toen ik bij hem aankwam, vroeg hij aan mij waarom ik weg was gegaan.
Ik mocht niet weg zonder zijn toestemming, ik ben daarna ook weer verschillende malen
geslagen met de achterkant van messen en met stokken. Dit deed wederom erg veel pijn
en ik heb daar ook blauwe plekken aan over gehouden.
Op 5 juli 2016 is [verdachte] uit zijn woning gezet door zijn vader. Ik ben toen samen met [verdachte] bij mijn moeder gaan wonen (
het hof begrijpt gelet op pagina 11 bovenaan: aan de [adres]).
Op 1 augustus 2016, was ik thuis bij mijn moeder en zat ik samen met mijn broertjes op de bank te kaarten en filmpjes te kijken. [verdachte] zei toen tegen mij, ga naar boven. Dit heeft hij meerdere malen herhaald. Ik zei tegen hem dat ik niet naar boven ging, omdat dit het huis van moeder was en ik zelf mag bepalen wat ik doe. Kort daarna werd ik moe en ben ik naar boven gegaan. Toen ik op bed lag heeft [verdachte] mij meerdere malen geschopt. Ik schopte hem toen ook terug. Ik zag opeens een klein kappersmesje in de handen van [verdachte]. Voordat ik het wist had ik een snee in mijn been zitten. Ik voelde wat druppelen en dat bleek later bloed te zijn afkomstig van mijn been. Ik zag hierna in de badkamer dat de snee best wel diep was. Ik zag wit spul uit de snee komen en het bleef ook bloeden.
De dag daarna heb ik mijn moeder en mijn oma gebeld en heb ik alles aan hen verteld over wat er allemaal is gebeurd tussen mij en [verdachte]. Hierop heeft mijn moeder mijn oom gebeld en ook de situatie uitgelegd. Dezelfde dag is mijn oom samen met mijn neef naar mijn moeders huis gekomen. Wij hebben toen met mijn oom, neef, broertjes, [verdachte] en ikzelf aan tafel gezeten en heb ik alles verteld van wat er was gebeurd.
Ook de snee die ik in mijn been had hebben ze gezien. Mijn oom, neef en broertjes zijn erg boos op hem geworden. Na dit gesprek heeft [verdachte] mij niet meer geslagen.
2. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, team Tilburg Centrum, nr. PL2000-2016229861-13, d.d. 18 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], agent van politie (p. 29-32 van het proces-verbaal met registratienr. PL2000-2016229861), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van de getuige [getuige 1]:
V: Wat is uw relatie tot [voornaam] [slachtoffer]?
A: Dat is mijn dochter.
V: Wat kunt u vertellen over de relatie tussen [voornaam slachtoffer] en [verdachte]?
A: Wat ik daarover kan vertellen, is dat ze volgens de Islamitische wetgeving zijn getrouwd. Ze zijn samen gaan wonen. Hij heeft haar slecht behandeld. Hij heeft haar bedreigd en mishandeld.
V: Hoelang hebben zij een relatie gehad?
A: Ze hadden twee maanden relatie, daarna gingen zij samenwonen, na twee weken samenwonen ging het al fout en werd ze geslagen en kreeg ze blauwe plekken. Ik wil graag nog toevoegen dat [verdachte] eerst alleen woonde in een kamer, toen was het al gaande, mishandeling, blauwe plekken. Ik vroeg haar toen wat er was gebeurd, maar ze wilde niet vertellen of vertelde dat ze zichzelf gestoten had of iets. [voornaam slachtoffer] heeft het toen verzwegen. Ze heeft het pas kenbaar gemaakt bij de tweede keer, toen ze een week bij ons sliepen, dat het uit de hand liep.
V: Is het u opgevallen dat uw dochter regelmatig letsel had?
A: Ja dat weet ik. De laatste tijd zag ik het best vaak. Hij heeft haar ook met een mes aan haar been verwond.
V: Wat weet U van de verwonding aan het been van [voornaam slachtoffer]?
A: De verwonding aan haar been is bij mij thuis gebeurd. [verdachte] kan weinig hebben, hij flipt helemaal. Zij heeft mij verteld dat hij haar heeft verwond aan haar been. Die dag waren ze thuis en kregen ze die ruzie.
V: Hoe heeft hij haar verwond aan haar been?
A: Ik was er niet bij, zij waren op haar kamer. Ze hadden flinke ruzie en [verdachte] heeft haar verwond met een scheermes. Dit is wat ze mij heeft verteld.
V: Heeft u de verwonding gezien?
A: Ja ze heeft me het toen laten zien. Ik zag een flinke snee. [voornaam slachtoffer] wilde eerst naar het ziekenhuis. Nu is het een litteken. Het was een snee van ongeveer 3-4 centimeter.
V: Wat is er besproken op 2 augustus met u, broer, neef van [voornaam slachtoffer], zoons, [verdachte] en [voornaam slachtoffer]?
A: Op die dag kwam de oom. De oom wilde er met hen over praten. Over wat er nu aan de hand is en hoe het opgelost kon worden.
3. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, team Tilburg Centrum, nr. PL2000-2016229861-12, d.d. 8 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], agent van politie (p. 27-28 van het proces-verbaal met registratienr. PL2000-2016229861), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van de getuige [getuige 2]:
Een paar weken geleden belde mijn nichtje [voornaam slachtoffer] [slachtoffer] mij op omdat ze ruzie had met haar (ex) vriend [verdachte]. Na aanleiding van dit gesprek was ik een paar weken geleden bij de moeder van [voornaam slachtoffer], [getuige 1]. Aldaar zouden wij een gesprek hebben met mijn vader [getuige 3], [verdachte], [voornaam slachtoffer], [getuige 1] en het broertje en [voornaam slachtoffer] om te bekijken wat er allemaal gaande was tussen [voornaam slachtoffer] en [verdachte]. [voornaam slachtoffer] liet toen haar been zien, en vertelde dat [verdachte] haar had gesneden met een scheermes. Ik zag dat zij een snee had in haar been. Ik hoorde ook dat [verdachte] dit bekende en dat hij zijn excuses aanbood. [voornaam slachtoffer] vertelde ook dat zij regelmatig mishandeld werd. Ook dit bekende [verdachte] en excuseerde zich.
4. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, team Tilburg Centrum, nr. PL2000-2016229861-32, d.d. 7 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], agent van politie (p. 63-65 van het proces-verbaal met registratienr. PL2000-2016229861), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van de getuige [getuige 3]:
V: Wat is [voornaam] [slachtoffer] van u?
A: [voornaam slachtoffer] is mijn nicht.
V: Wat kunt u vertellen over het gesprek wat heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2016?
A: [voornaam slachtoffer] had mij gebeld, ze had problemen en vroeg mij even te komen, hij had haar met een mesje gesneden.
V: Wat bedoelt u met mesje gesneden?
A: Toen ik daar aan kwam heeft hij mij dat zelf verteld.
V: Wie heeft dat verteld?
A: Beiden, [voornaam slachtoffer] en haar man.
V: Hoe heet de man van [voornaam slachtoffer]?
A: [naam]
V: Bedoelt u [verdachte] met [naam]?
A: Ja.
V: Wat heeft [voornaam slachtoffer] u toen laten zien?
A: Ja zij had mij haar been met een sneewond laten zien.
V: Hoe groot was die snijwond?
A: Misschien 3 of 4 centimeter.
V: Wat heeft [verdachte] daarover verteld?
A: In eerste instantie ontkende hij, later heeft hij wel bekend. Hij zei (…) met een scheermesje.
V: Wat heeft [voornaam slachtoffer] verteld over hoe zij aan de snijwond komt?
A: [voornaam slachtoffer] vertelde dat zij werd onderdrukt door [verdachte]. Ze mocht niet naar buiten, moest altijd thuis zijn.
V: Wat bekende [verdachte], wat hij [voornaam slachtoffer] heeft aangedaan in de relatie, tijdens dit gesprek?
A: Hij bekende dat hij haar heeft mishandeld.
5. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 3 februari 2017, opgemaakt door mr. M.E.H Janssen, rechter-commissaris in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
De getuige [voornaam] [slachtoffer] is op 27 januari 2017 gehoord. Aan het einde van het getuigenverhoor heeft de getuige aangegeven:
“Toen ik een nieuw gmail-account kreeg, heb ik nog wel een gesprek met hem (
het hof begrijpt: met de verdachte) gehad via de Whats-app. Misschien zit dat gesprek via de app nog wel in mijn telefoon, maar dat weet ik niet. Als ik dit gesprek vind, dan zal ik dit e-mailen aan het e-mailadres van de griffier.”
Op 3 februari 2017 is door de griffier telefonisch contact opgenomen met de getuige, omdat er nog geen e-mailbericht van haar was ontvangen. In dit telefoongesprek heeft de getuige aangegeven dat zij nog wel had gekeken in haar telefoon, maar dat ze het gesprek niet heeft gevonden. Ze gaf vervolgens aan dat ze nog wel een ander gesprek met verdachte in de Whats-app heeft gevonden. Het gesprek zou hebben plaatsgevonden op 7 september 2016. Desgevraagd heeft ze hiervan een screenshot gemaakt en per e-mail verzonden aan de griffier. Dit screenshot is als bijlage aan dit proces-verbaal van bevindingen gehecht.
6. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een fotokopie van het hiervoor onder 5. bedoelde screenshot van de telefoon van de aangeefster [slachtoffer], inhoudende een WhatsApp-gesprek tussen de aangeefster en de houder van het telefoonnummer [telefoonnummer] -zijnde de verdachte blijkens het volgende bewijsmiddel- d.d. 7 september 2016 (gehecht als bijlage aan het onder 5. genoemde proces-verbaal), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Aangeefster: “Je sloeg ze me eruit en eenmaal gezegd sloeg je me toen ook”.
Verdachte: “Slaan, hen (
het hof leest: heb) ik spijt van en had ik nudt (
het hof leest: niet) moeten doen. Maar ik kan dat niet terugdraaien”.
7. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, team Tilburg Centrum, nr. PL2000-2016229861-17, d.d. 31 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], agent van politie (p. 55-61 van het proces-verbaal met registratienr. PL2000-2016229861), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van de verdachte:
V: Wat is je telefoonnummer?
A: [telefoonnummer]
V: Wie is [voornaam slachtoffer] [slachtoffer]?
A: Dat is mijn vrouw.
V: Hoelang hebben jullie een relatie (gehad)?
A: We zijn 12 juni getrouwd.
V: Heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [voornaam slachtoffer], jou, moeder, oom en neef?
A: Ja dat klopt.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
III.
Anders dan de eerste rechter acht het hof ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode heeft mishandeld door middel van slaan tegen het hoofd en/of gezicht en/of lichaam. De aangifte wordt op dit punt naar het oordeel van het hof in voldoende mate ondersteund door de tot het bewijs gebezigde getuigenverklaringen van familieleden van het slachtoffer en bovendien door de door de aangeefster aan de rechter-commissaris in de rechtbank Zeeland-West-Brabant overgelegde uitdraai van een ‘screenshot’ van een WhatsApp-gesprek op haar telefoon, waarin de verdachte toegeeft haar te hebben geslagen. Die getuigenverklaringen behelzen niet alleen dat wat zij van aangeefster hebben gehoord, maar ook wat zij aan letsel bij aangeefster hebben gezien en hetgeen de verdachte jegens hen heeft toegegeven.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Mishandeling, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat het hier gaat om huiselijk geweld, waarbij verdachte zijn
(ex-)partner in de gezamenlijke woning gedurende langere tijd, stelselmatig, op grove wijze heeft mishandeld, beperkt en vernederd, onder meer door haar telkens te slaan en (eenmaal) met een mes in het been te snijden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezen verklaarde vele keren eerder door de strafrechter onherroepelijk is veroordeeld, onder meer ter zake van geweldsdelicten, waaronder meermalen voor huiselijk geweld;
  • de inhoud van het hem betreffend (in een andere strafzaak opgemaakt) voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, Advies &Toezichtunit 4 Oost, d.d. 5 maart 2020, opgemaakt door mevrouw [naam], reclasseringswerker;
  • de omstandigheid dat de verdachte op geen enkel moment in de strafprocedure er blijk van heeft gegeven enig inzicht in het kwalijke van zijn handelen te hebben;
  • de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, onder meer de omstandigheden dat hij momenteel (in een andere strafzaak) een langdurige gevangenisstraf uitzit tot tenminste juni 2021, dat zijn relatie met de aangeefster, met wie hij een minderjarig kind heeft, is beëindigd en dat het contact met zijn kind vanwege de huidige detentie sinds 8 maanden is verbroken.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn.
Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf, omdat daarmee de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking zou worden gebracht.
Alles overziende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 02-204978-14
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 21 januari 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of deze vordering in hoger beroep opnieuw aan de orde is. Het hof is van oordeel dat op grond van de artikelen 361a en 407 Wetboek van Strafvordering (WvSv), in onderlinge samenhang, de beslissing van de rechtbank op de vordering tenuitvoerlegging door het ingestelde appel aan het hof ter beoordeling wordt voorgelegd. Dat artikel 6:6:7 WvSv (per 1 januari 2020 in werking getreden met de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) anders bepaalt, doet daar niet aan af.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is echter gebleken dat de gevorderde tenuitvoerlegging reeds in een andere strafzaak tegen verdachte is toegewezen, zodat het hof de vordering thans zal afwijzen.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 02-821502-14
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 112 dagen, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juni 2015, in de zaak met parketnummer 02-821502-14.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of deze vordering in hoger beroep opnieuw aan de orde is. Het hof is van oordeel dat op grond van de artikelen 361a en 407 Wetboek van Strafvordering (WvSv), in onderlinge samenhang, de beslissing van de rechtbank op de vordering tenuitvoerlegging door het ingestelde appel aan het hof ter beoordeling wordt voorgelegd. Dat artikel 6:6:7 WvSv (per 1 januari 2020 in werking getreden met de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) anders bepaalt, doet daar niet aan af.
Het hof is ten aanzien van deze vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast. Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal ziet het hof in de aard en ernst van het thans bewezen verklaarde geen grond om de gevorderde tenuitvoerlegging slechts gedeeltelijk te bevelen.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 15-801304-13
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 januari 2014 .
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of deze vordering in hoger beroep opnieuw aan de orde is. Het hof is van oordeel dat op grond van de artikelen 361a en 407 Wetboek van Strafvordering (WvSv), in onderlinge samenhang, de beslissing van de rechtbank op de vordering tenuitvoerlegging door het ingestelde appel aan het hof ter beoordeling wordt voorgelegd. Dat artikel 6:6:7 WvSv (per 1 januari 2020 in werking getreden met de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) anders bepaalt, doet daar niet aan af.
Evenals de eerste rechter heeft het hof in het procesdossier geen onderliggende stukken aangetroffen, zodat deze vordering niet kan worden beoordeeld.
Bijgevolg zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14g, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02-204978-14.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juni 2015, parketnummer 02-821502-14, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van 112 (honderdtwaalf) dagen.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 15-801304-13.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 25 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Cruchten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.