ECLI:NL:GHSHE:2020:116

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
200.260.974_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met complexe zorgbehoeften

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2005, die na een medische fout een hersenbeschadiging heeft opgelopen. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep is gegaan tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, betwist de verlenging van de ondertoezichtstelling door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (de GI). De moeder stelt dat zij geen afspraken met artsen heeft gemist en dat de GI onterecht haar zorg voor de minderjarige in twijfel trekt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de minderjarige de gelegenheid gegeven haar mening te uiten, wat zij heeft gedaan. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder proces-verbaal van eerdere zittingen en brieven van de moeder en de GI. De moeder heeft zorgen geuit over de hulpverlening en de rol van de gemeente, en vraagt om een onafhankelijk onderzoek naar de gebeurtenissen in het verleden. De GI heeft echter aangegeven dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige weg te nemen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verlenging van de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is, gezien de zorgen over de schoolgang en de financiële situatie van de moeder. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 januari 2020
Zaaknummer : 200.260.974/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/353041 / JE RK 18-2234
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: was mr. E. Tahitu, thans: geen,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Betreffende de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 maart 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 juni 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, en alsnog rechtdoende de GI niet-ontvankelijk verklaren in het inleidende verzoekschrift dan wel de verzoeken af te wijzen.
Kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 december 2019.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De raad is hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 26 februari 2019;
  • het V6-formulier van de advocaat van de moeder met bijlagen ingekomen ter griffie van het hof op 24 juni 2019;
  • het V6-formulier van de advocaat van de moeder ingekomen ter griffie van het hof op 18 september 2019;
  • het V6-formulier van de advocaat van de moeder met bijlagen ingekomen ter griffie van het hof op 2 september 2019;
  • het V6-formulier van de advocaat van de moeder met bijlage ingekomen ter griffie van het hof op 16 september 2019;
  • het V6-formulier van de advocaat van de moeder met als bijlage het procesdossier in eerste aanleg ingekomen ter griffie van het hof op 23 september 2019;
  • het V2-formulier van de advocaat van de moeder waarin de advocaat zich onttrekt ingekomen ter griffie van het hof op 27 november 2019;
  • de brief van de moeder met bijlagen ingekomen ter griffie van het hof op 6 december 2019.
2.5.
Na de mondelinge behandeling zijn nog ingekomen ter griffie van het hof:
  • de brief van de moeder d.d. 11 december 2019 ingekomen op 13 december 2019;
  • de brief van de GI met bijlagen d.d. 17 december 2019 ingekomen op 19 december 2019.
De brief van de moeder d.d. 11 december 2019 is ingekomen na de mondelinge behandeling en zonder toestemming van het hof zodat het hof deze brief buiten beschouwing zal laten.
De brief van de GI d.d. 17 december 2019 is ingekomen zoals afgesproken op de mondelinge behandeling. De moeder is vervolgens in staat gesteld om uiterlijk 24 december 2019 op deze brief en de daarbij overgelegde stukken te reageren . Zij heeft niet meer gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren. Zij heeft na haar geboorte (door een medische fout) een hersenbeschadiging opgelopen. Hierdoor is er sprake van pareses en spasticiteit en psychomotorische retardatie. Zij is geestelijk en lichamelijk beperkt en daardoor afhankelijk van anderen. [minderjarige] is een meisje dat veel zorg nodig heeft.
Deze zorg bestaat uit onder meer ondersteuning bij de verzorging (aankleden, eten, wassen enz,), afspraken met artsen om groei en voortgang te monitoren en het wonen in een aangepaste woning.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 1 februari 2018 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 1 februari 2020.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat – het navolgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank de opmerkingen van de GI dat de moeder de afspraken met de artsen en met de fysiotherapeut zou hebben gemist voor waar aangenomen en meegewogen in de uiteindelijke beslissing tot verlenging van de OTS. De moeder heeft geen afspraken gemist want een afspraak missen betekent dat de medische situatie van [minderjarige] zou verslechteren. (Grief 1).
De melding van [minderjarige] zelf dat het niet goed gaat op school heeft de rechtbank geïnterpreteerd als dat de spanningen op school te maken hebben met de thuissituatie. Dat is onjuist. [minderjarige] is ongelukkig op school en wil naar een andere school maar dat is verhinderd door de kinderbescherming en niet door de moeder zoals de teneur is van de beschuldigingen van de verschillende hulpverleners en instanties. (Grief 2).
Ten onrechte is de rechtbank ervan uitgegaan dat de financiële situatie van de moeder zodanig is dat de vaste lasten, gas, water en licht niet betaald worden. Zij verweert zich tegen dit beeld dat door de rechtbank is neergezet , want zij heeft zelf haar financiën geregeld en zelf een uitkering aangevraagd (Grief 3).
De moeder heeft geen enkel vertrouwen in de hulpverlening en de gemeente [gemeente] . Zij heeft ook geen vertrouwen in de bewindvoerder die inmiddels is benoemd over het vermogen van [minderjarige] . De instanties werken de moeder tegen en handelen niet in het belang van [minderjarige] . Zij wil een onafhankelijk onderzoek naar gebeurtenissen in het verleden die in haar visie niet goed gegaan zijn.
De moeder maakt zich zorgen over hoe [minderjarige] op de ondertoezichtstelling reageert.
3.6.
De GI voert mondeling ter zitting en nader onderbouwd in de stukken die de GI op 19 december 2019 aan het hof heeft doen toekomen, – kort samengevat – het navolgende aan.
De visie van de GI is nog steeds dezelfde als tijdens de eerste aanleg.
Uitdrukkelijk buiten kijf staat dat de moeder een liefdevolle moeder is die thuis goed voor [minderjarige] zorgt.
Echter de ondertoezichtstelling was en is nog steeds nodig om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. De schoolgang van [minderjarige] verloopt wisselend. [minderjarige] is de week van de mondelinge behandeling bij het hof al de hele week ziek vanwege spanningen en niet op school. Er is echter vaker sprake van ongeoorloofd schoolverzuim. Sinds 2 december 2019 gaat [minderjarige] helemaal niet meer naar school.
Er waren en zijn nog steeds zorgen over de financiën. Het klopt dat de moeder niet afgesloten is van gas- licht- en watervoorzieningen. Echter de moeder heeft al enige maanden geen huur betaald. In principe zou na een vonnis waarbij de huurovereenkomst tussen de moeder en de verhuurder ontbonden is, de woning waarin [minderjarige] en de moeder verblijven half oktober 2019 ontruimd worden. Dit is door interventie van de GI tegengehouden. In ieder geval zal er tot de uitspraak van het hof in onderhavige zaak niet ontruimd worden, gelet op het belang van [minderjarige] om bij de moeder te kunnen verblijven in de op de handicaps van [minderjarige] aangepaste woning.
De moeder weigert handtekeningen te zetten waar het de hulpverlening betreft die nodig is voor [minderjarige] , waardoor dergelijke hulpverlening niet ingezet kan worden.
De moeder is voor de hulpverlening niet of slecht te bereiken. De moeder denkt in complottheorieën en legt de schuld van het feit dat de moeder niet meer binnen kan komen bij de hulpverlening bij diezelfde hulpverlening en de gemeente [gemeente] .
Zij zorgt er voor dat de hulpverlening niet alleen – zonder de moeder – met [minderjarige] kan spreken. De hulpverlening maakt zich zorgen over het feit dat [minderjarige] steeds meer de complottheorieën van de moeder overneemt. Ook [minderjarige] heeft geen vertrouwen meer in de hulpverlening.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.3.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 1:255 lid 1 BW en overweegt daartoe het volgende.
3.7.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW.
3.7.5.
Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
3.7.5.1. Uit de stukken die de GI op 17 december 2019 heeft overgelegd blijkt dat er nog steeds grote zorgen bestaan inzake het hoge schoolverzuim van [minderjarige] . Sinds 2 december 2019 is [minderjarige] zelfs helemaal niet meer op school geweest terwijl er geen sprake was van een afwezigheidsmelding.
De school heeft meerdere malen met [minderjarige] en de moeder de situatie van [minderjarige] op school besproken en onder meer excuses aangeboden voor een incident dat in groep 8 heeft plaatsgevonden. De school biedt in overleg met [minderjarige] en de moeder haar programma op school aan. [minderjarige] geeft aan dat zij geen vertrouwen in school heeft; echter op de momenten dat [minderjarige] wel op school is, is zij opgewekt en vrolijk.
Ook de moeder laat weten dat zij geen vertrouwen meer in de school heeft. Het hof is echter van oordeel dat voor dit wantrouwen van de moeder en van [minderjarige] onvoldoende gronden zijn en zeker geen gronden die zouden moet leiden tot schoolverzuim.
Het hof acht het van belang dat [minderjarige] alle dagen naar school gaat en de moeder kan een dergelijke schoolgang niet althans onvoldoende waarborgen.
3.7.5.2. Uit diezelfde stukken blijken voortdurende zorgen over contacten van de moeder met de hulpverlening. De arts uit het UMC Utrecht waar [minderjarige] onder behandeling is, heeft de GI telefonisch medegedeeld dat de moeder en [minderjarige] niet op de afspraak op het UMC op 19 november 2019 verschenen zijn. De arts geeft verder aan zorgen te hebben over de emotionele ontwikkeling van [minderjarige] .
De leverancier van de nieuwe rolstoel voor [minderjarige] (voor welke rolstoel de moeder aanvankelijk niet wilde tekenen) wil deze rolstoel afleveren maar krijgt geen contact met de moeder en neemt contact op met de GI hierover.
Na aanvankelijk een positieve start met de nieuwe hulpverlener, Prisma, weigert de moeder mee te werken.
Op 19 november 2019 komt er bij de GI een nieuwe zorgmelding binnen van Veilig Thuis betreffende een situatie rondom een door de moeder gedane aangifte, waarin gemeld wordt dat [minderjarige] , die bij die aangifte aanwezig was, erg overstuur was in verband met het daarbij getoonde gedrag van haar moeder.
3.7.5.3. Ter zitting heeft het hof geconstateerd dat de moeder nog steeds geen bron van inkomsten heeft zoals bijvoorbeeld een bijstandsuitkering of een uitkering op grond van een PGB, waardoor haar eigen financiële situatie zeer onzeker is. Gebleken is dat de moeder maandenlang geen huur heeft betaald en inmiddels ligt er een vonnis waarbij de huurovereenkomst tussen de moeder en de verhuurder van de voor [minderjarige] aangepaste woning is ontbonden. Dit is volstrekt niet in het belang van [minderjarige] . De moeder stelt weliswaar dat zij bij het verwerven van een uitkering wordt tegengewerkt door de instanties maar wat daar ook verder van zij, de moeder dient op korte termijn met de hulp van de GI stappen te ondernemen om haar eigen financiële positie te waarborgen zodat zij in staat is en blijft de zorg voor [minderjarige] in een voor [minderjarige] aangepast woning te waarborgen.
Dat niet is gebleken dat de moeder is afgesneden van gas-, licht- en waterfaciliteiten maakt het voorgaande niet minder ernstig.
3.7.5.4. Het hof maakt zich verder zorgen om het feit dat [minderjarige] , zo blijkt uit het kindgesprek dat het hof met [minderjarige] gevoerd heeft, grote weerstand heeft tegen hulpverlening en boos is op de gemeente [gemeente] zonder dat zij daarvoor een duidelijke reden kan aanvoeren.
3.7.5.5. De moeder geeft aan dat zij een onderzoek wil naar de waarheid omtrent de gebeurtenissen in het verleden. Kennelijk meent de moeder dat met een dergelijk onderzoek de problemen opgelost zullen zijn. Nog los van de vraag wat een dergelijk onderzoek precies moet inhouden, heeft het hof de moeder voorgehouden dat het niet aan het hof is om een dergelijk onderzoek te gelasten.
3.7.5.6. Op grond van het bovenstaande oordeelt het hof als volgt. Er zijn vele problemen rondom de woonsituatie, de opvoedsituatie en de veiligheid van [minderjarige] .
De moeder is thuis een liefdevolle en zeer goed verzorgende moeder voor [minderjarige] . Echter de kwetsbaarheid van [minderjarige] vereist dat de moeder ook in staat is buitenshuis te doen wat in het belang is van [minderjarige] . Naar het oordeel van het hof is de moeder daartoe op dit moment niet althans onvoldoende is staat en dat levert voor [minderjarige] een concrete bedreiging voor haar ontwikkeling op.
3.7.5.7. Het hof wijst de moeder er dan ook nadrukkelijk op dat het van het grootste belang is dat zij de samenwerking met de GI zoekt teneinde voor [minderjarige] al die hulp en bijstand te verwerven die voor haar van belang zijn en dat de moeder haar weerstand tegen de hulpverlening en de gemeente [gemeente] in het belang van [minderjarige] in ieder geval op dit moment parkeert en zich daar niet door laat leiden.
3.8.
Bovenstaande leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking van de rechtbank zal bekrachtigen.
3.9.
Gelet op de aard van de zaak zal het hof de proceskosten compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 maart 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L.Schaafsma-Beversluis, J.F.M.A. Graafland-Verhaegen en E.M.C. Dumoulin en is op 16 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.