ECLI:NL:GHSHE:2020:1143

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
200.269.153_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet-ontvankelijkheid na overlijden van een partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van appellante, die een inmiddels overleden partij had gedagvaard. De zaak betreft een incident waarin de executeur van de overleden partij, [de erflater], zich op het standpunt stelde dat appellante niet-ontvankelijk was omdat zij een overleden partij had gedagvaard. Het hof oordeelde dat de executeur geen in rechte te respecteren belang had bij zijn beroep op niet-ontvankelijkheid, aangezien hij de procedure had overgenomen en de appellante niet op de hoogte was van het overlijden van [de erflater].

Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding op de juiste wijze was betekend en dat appellante niet wist van het overlijden van [de erflater] op het moment van dagvaarden. De executeur, die de nalatenschap beheert, vertegenwoordigt de erfgenamen en kan de procedure voortzetten. Het hof heeft de incidentele vordering tot schorsing van het geding afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor memorie van grieven. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de rol van de executeur in het beheer van de nalatenschap en de procedurele vereisten bij het dagvaarden van partijen die inmiddels zijn overleden. Het hof heeft de vordering van appellante tot schorsing van het geding afgewezen en de zaak verder behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.269.153/01
arrest van 31 maart 2020
gewezen in het incident ex artikel 225 Rv tot schorsing van het geding
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna aan te duiden als: [appellante] ,
advocaat: mr. L. Peeters te Venlo,
tegen
[de excuteur] ,
in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van
[de erflater] (erflater),
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
hierna aan te duiden als: de executeur,
advocaat: mr. R.C. Breuls te Geleen,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 november 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 7 augustus 2019, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [de erflater] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/240962 / HA ZA 17-515)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar de daaraan voorafgaande vonnissen van 30 mei 2018 en 20 maart 2019.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het H2-formulier van de executeur voor de rol van 19 november 2019 met de mededeling dat de oorspronkelijke geïntimeerde, [de erflater] , medio september 2019 is overleden, dat [de excuteur] ter zake is aangewezen als executeur en dit zuiver heeft aanvaard en dat hij primair een beroep doet op de niet-ontvankelijkheid van [appellante] wegens het dagvaarden van een overleden partij;
  • de akte schorsing rechtsgeding van [appellante] ;
  • de antwoordakte van de executeur.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
[appellante] heeft op 5 november 2019 [de erflater] doen dagvaarden tegen de rol van dit hof van 19 november 2019. De dagvaarding is betekend bij de advocaat van [de erflater] uit de eerste aanleg. [appellante] stelt dat zij op 14 november 2019, na het aanbrengen van de dagvaarding, door de advocaat van [de erflater] werd geïnformeerd dat [de erflater] op 25 september 2019 was overleden. [appellante] wenst het geding thans te schorsen om te achterhalen wie de erfgenamen van [de erflater] zijn, zodat alle erfgenamen in het geding kunnen worden opgeroepen.
3.2.
De executeur stelt zich primair op het standpunt dat [appellante] niet-ontvankelijk is in haar verzoek omdat zij in hoger beroep een inmiddels overleden partij heeft gedagvaard. Subsidiair meent [de excuteur] dat [appellante] geen belang heeft bij het in het geding oproepen van de erfgenamen omdat hij zich reeds heeft gesteld als executeur in de nalatenschap van wijlen [de erflater] .
3.3.
Het hof zal allereerst ingaan op het preliminaire verweer van de executeur dat [appellante] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat zij in hoger beroep een inmiddels overleden partij heeft gedagvaard. Vooropgesteld wordt dat het volgens vaste rechtspraak niet mogelijk is om, wanneer een nieuwe instantie aanvangt, te procederen op naam van of tegen een inmiddels overleden procespartij. Het op het overlijden volgend hoger beroep, of cassatieberoep, dient niet tegen de overledene, maar tegen diens erfgenamen te worden ingesteld. Wordt het beroep niettemin tegen de overledene ingesteld, dan volgt in beginsel niet-ontvankelijkverklaring. Op deze regel heeft de Hoge Raad een aantal uitzonderingen aanvaard. Bijvoorbeeld indien de wederpartij van het overlijden niet op de hoogte was, noch redelijkheidwijs kon zijn of indien de erfgenamen verschijnen en bij een beroep op niet-ontvankelijkverklaring geen in rechte te respecteren belang hebben.
3.4.
Vast staat [appellante] de appeldagvaarding op 5 november 2019 in overeenstemming met het bepaalde in artikel 53 aanhef en onder b Rv heeft laten betekenen ten kantore van de advocaat bij wie [de erflater] , die op 25 september 2019 is overleden, in eerste aanleg domicilie heeft gekozen. Aangezien gesteld noch gebleken is dat [appellante] van dit overlijden op de hoogte was, moet voor deze advocaat, voor de gezamenlijke erfgenamen en voor de executeur evident zijn geweest dat [appellante] van dit overlijden niet heeft geweten. Aangezien inmiddels [de excuteur] is aangewezen als executeur, hij dit zuiver heeft aanvaard en de procedure op de eerst dienende dag van de overledene heeft overgenomen, is het hof van oordeel dat de executeur geen in rechte te respecteren belang heeft bij zijn beroep op niet-ontvankelijkheid en daarom zal dit beroep niet zal worden gehonoreerd.
3.5.
Het hof komt daarmee toe aan de vraag of het geding op de voet van artikel 225 Rv moet worden geschorst zodat [appellante] kan achterhalen wie de erfgenamen van [de erflater] zijn en deze in het geding kunnen worden opgeroepen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de executeur de onderhavige procedure direct bij aanvang van de overledene overgenomen.
Op grond van het bepaalde in artikel 4:145 BW heeft de executeur de taak de goederen der nalatenschap te beheren en vertegenwoordigt hij bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte. Die erfgenamen zijn, zolang de taak van de executeur niet is geëindigd, niet bevoegd zelfstandig in rechte op te treden noch als eiser noch gedaagde. De vordering van [appellante] zal daarom worden afgewezen.
3.6.
De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.7.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van grieven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [appellante] tot schorsing van het geding af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 19 mei 2020 voor memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 maart 2020.
griffier rolraadsheer