ECLI:NL:GHSHE:2020:113

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
200.255.334_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van eenhoofdig gezag in een geschil tussen ouders over de zorg voor minderjarigen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het gezag over de minderjarigen aan de moeder was toegewezen. De vader, die in Spanje woont, verzocht de rechtbank om de beschikking te vernietigen en het gezamenlijk gezag te herstellen. De moeder voerde aan dat de vader onvoldoende betrokken was bij de zorg voor de kinderen en dat er een risico bestond dat de kinderen klem of verloren zouden raken als het gezamenlijk gezag zou worden hersteld. Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat de vader niet op de hoogte was van belangrijke zaken, zoals de schoolprestaties van de kinderen, en dat hij in het verleden toestemming had geweigerd voor noodzakelijke behandelingen. Het hof oordeelde dat de communicatie tussen de ouders niet verbeterd was en dat de betrokkenheid van de vader onvoldoende was om gezamenlijk gezag te kunnen uitoefenen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waarbij het eenhoofdig gezag bij de moeder werd gehandhaafd, en oordeelde dat het in het belang van de kinderen was om de huidige situatie niet te wijzigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 januari 2020
Zaaknummer : 200.255.334/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/333731 / FA RK 17- 4129
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Wouters,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.W.A. Verhaard.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking onder bovenvermeld zaaknummer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 5 december 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 februari 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de moeder af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 april 2019, heeft de moeder verzocht het hoger beroep ongegrond te verklaren althans de vader niet ontvankelijk te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. N. Wouters, waarnemend kantoorgenote van
  • de moeder, bijgestaan door mr. Verhaard;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de raad 2] .
2.4.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben beiden het formulier teruggestuurd en daarop aangekruist dat zij niet wensen te komen en ook niets wensen te schrijven.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 7 november 2018, ingekomen ter griffie op 26 april 2019.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn geboren uit het huwelijk van de ouders, dat op 27 november 2012 is ontbonden.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de moeder toekomt.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan:
  • ten onrechte is overwogen dat de vader weinig actie onderneemt om zich te laten informeren over de kinderen;
  • ten onrechte is overwogen dat onweersproken is dat de vader niet naar bijeenkomsten of medische afspraken komt;
  • ten onrechte is overwogen dat het verblijf in Spanje van de vader ertoe leidt dat hij moeilijker bereikbaar is;
  • ten onrechte is overwogen dat er nauwelijks contact is tussen partijen en dat dit het moeilijk maakt belangrijke beslissingen tijdig te nemen;
  • ten onrechte is overwogen dat er sprake is van wijziging van omstandigheden;
  • ten onrechte is overwogen dat het traject bij Juvent niet tot verbetering van de communicatie kan of zal leiden;
  • ten onrechte is Juvent niet meer ingeschakeld en is de raad niet om advies gevraagd.
De vader richt zich in zijn toelichting met name op het bij Juvent ingezette traject ouderschapsbemiddeling, dat in zijn ogen door Juvent te vroeg is beëindigd. De opdracht van de rechtbank was om te werken aan herstel van de communicatie op ouderniveau. Op het moment dat de kern van het probleem, het wantrouwen dat de moeder naar de vader heeft, boven water kwam, heeft Juvent het traject stopgezet in plaats van het probleem aan te pakken, aldus de vader. De conclusies van Juvent zijn door de rechtbank verkeerd uitgelegd. Juvent stelt dat het de vraag is of de ouders gezamenlijk ouderlijk gezag moeten nastreven en dat de kinderen daarvan nadelige gevolgen lijken te ervaren. Rechtens gaat het echter erom of de kinderen klem of verloren dreigen te raken, en dat blijkt nergens specifiek uit.
De vader betwist dat hij niet naar afspraken komt, zich niet inzet, of geen toestemming geeft voor een buitenlandse reis. Wel heeft hij in 2016 toestemming geweigerd voor een behandeling, maar de moeder heeft toen ook geen vervangende toestemming aan de rechter gevraagd.
De vader is door ziekte een tijd minder goed bereikbaar geweest, maar hij is nu goed te bereiken. Hij woont sinds juni 2019 weer in Nederland, samen met zijn derde zoon, geboren op [geboortedatum] 2018. Zijn echtgenote woont nog in Spanje.
De vader heeft nu veel meer contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De normale regeling loopt goed. Met name [minderjarige 1] komt ook nog vaak extra bij de vader om contact te hebben met zijn halfbroertje. De vader wil zeggenschap houden in grote beslissingen en hij wil ook iets kunnen doen als de kinderen aangeven dat de moeder iets doet waar zij het niet mee eens zijn. De rechtbank overweegt ten onrechte dat contact tussen de ouders daarvoor nodig is. Het gezag kan ook zonder contact gezamenlijk worden uitgeoefend, aldus nog steeds de vader.
Subsidiair is de vader van mening dat de rechtbank een nader en beter traject met andere bemiddelaars had moeten bevelen.
3.5.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
De vader ziet de kinderen om de 14 dagen een weekend. Vanaf 24 maart 2019 was de vader echter drie keer niet aanwezig of deed hij de deur niet open, terwijl hij wel thuis moest zijn.
De vader is regelmatig niet in Nederland, omdat zijn huidige echtgenote in Spanje woont.
[minderjarige 1] heeft ADHD en [minderjarige 2] heeft narcolepsie. De vader onderneemt niets om beter geïnformeerd te zijn over deze problematieken. De vader gaat ook nooit naar rapportbesprekingen of bijeenkomsten op school.
De moeder kan de vader niet bereiken als hij in Spanje is. Hij reageert dan niet. De moeder heeft ook geen adres. Zij weet niet wanneer en voor hoe lang de vader in Spanje is. Het afgelopen jaar is hij meerdere malen voor periodes van vier tot zes weken onbereikbaar geweest.
Er is nauwelijks contact tussen de ouders, alleen via WhatsApp over de invulling van de zorgmomenten. Juvent geeft aan dat er sprake is van een verminderde gezags- en opvoedrelatie, doordat de vader langere tijd niet beschikbaar was. Nu geeft de vader aan dat hij de draad weer wil oppakken. De moeder vreest dat de vader de discussie met haar wil aangaan over beslissingen die zij in het verleden alleen heeft moeten nemen, zoals de medicatie voor [minderjarige 1] . De vader heeft daarvoor twee jaar lang geen toestemming gegeven. In het verleden heeft de vader het gezag gebruikt om macht over de moeder te houden.
De moeder stelt dat er wel degelijk sprake is van een klem en/of verloren situatie.
3.6.
De raad is positief over het feit dat de omgang goed loopt. De raad verwijst voorts naar zijn standpunt in eerste aanleg en biedt een onderzoek aan.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hof acht zich op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen en acht een onderzoek van de raad daarom niet nodig.
3.7.2.
Artikel 1:253n BW lid 1 luidt: Op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen kan de rechtbank het gezamenlijk gezag, bedoeld in de artikelen 251, tweede lid ( [link] ), 252, eerste lid ( [link] ), 253q, vijfde lid ( [link] ), of 277, eerste lid ( [link] ), beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Lid 2 van artikel 1:253n BW bepaalt dat het eerste en derde lid van artikel 1:251a ( [link] ) BW van overeenkomstige toepassing zijn. Dat houdt in dat de rechter kan bepalen dat het gezag aan één ouder toekomt als er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van het gezamenlijk gezag de kinderen klem of verloren dreigen te raken en niet te verwachten is dat daarin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of als wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
3.7.3.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, die hierin gelegen zijn dat waar de ouders kennelijk ten tijde van het ondertekenen van het ouderschapsplan in 2012 ervan uitgingen dat zij in staat zouden zijn om het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gezamenlijk uit te oefenen, gebleken is dat zij daar niet in slagen.
3.7.4.
De vader toont, anders dan hij stelt, geen of weinig belangstelling voor de schoolprestaties van de kinderen. Zo bleek ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof dat de vader niet op de hoogte was van het feit dat [minderjarige 1] in het eindexamenjaar zit. De vader heeft naar eigen zeggen nog nooit de school bezocht of bij de school geïnformeerd. Hij stelt dat hij door de moeder en door de kinderen wordt geïnformeerd.
De vader heeft verder altijd toestemming voor behandelingen geweigerd voor de ADHD van [minderjarige 1] en de narcolepsie van [minderjarige 2] . De moeder heeft de nodige hulpverlening zonder hulp of medewerking van de vader moeten regelen.
De moeder heeft toestemming voor een vakantie pas op het allerlaatste moment en door tussenkomst van haar advocaat verkregen.
Verder staat vast dat de vader in elk geval tot een half jaar geleden niet in Nederland woonde. Sinds juni 2019 woont hij weer wel in Nederland, maar onweersproken is dat hij van 8 juni tot 6 juli en van 25 augustus tot 12 oktober niet in Nederland was. Op zich had dat geen probleem hoeven te zijn, maar de vader was in die periode ook niet of nauwelijks bereikbaar. Volgens zijn eigen verklaring bij de mondelinge behandeling neemt hij alleen de telefoon op als hem dat uitkomt en belt hij niet terug als hij geen zin heeft in discussie.
De vader stelt weliswaar dat het in het afgelopen jaar anders was en dat hij nu wel alles wil doen wat nodig is om het ouderlijk gezag gezamenlijk uit te oefenen, maar hij heeft tot op heden niets laten zien waaruit dat blijkt. Ook als de moeder hem wil betrekken bij activiteiten van de kinderen, bijvoorbeeld bij voetbal, geeft de vader niet thuis, terwijl hij daarvoor in beginsel alle gelegenheid zou hebben, nu hij niet werkt.
3.7.5.
Het hof vreest op grond van het voorgaande dat er een reëel risico is dat de kinderen klem of verloren kunnen raken als het gezamenlijk ouderlijk gezag hersteld wordt. De communicatie tussen de ouders is niet verbeterd en de betrokkenheid loopt zozeer uiteen dat verwacht mag worden dat het gezamenlijk ouderlijk gezag tot conflicten zal leiden waar de kinderen last van zullen hebben. De uitspraak van de vader dat hij iets wil kunnen doen als de kinderen aangeven dat de moeder iets doet waar zij het niet mee eens zijn, lijkt er ook op te duiden dat de vader meer uit is op controle dan op gedeelde ouderlijke verantwoordelijkheid en overleg.
Het hof ziet geen aanleiding om de thans ontstane situatie, waarin de omgang goed loopt en de vader door de moeder wordt geïnformeerd over belangrijke zaken die de kinderen aangaan, te wijzigen in een situatie waarin genoemd risico zich zou kunnen voordoen. Dat maakt dat het ook anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is om het eenhoofdig gezag bij de moeder te laten.
3.7.6.
Het hof ziet evenmin aanleiding om de ouders nogmaals naar een bemiddelingstraject te sturen, nu de ouders zich daarvoor al hebben ingezet zonder resultaat, en niet gebleken is van feiten of omstandigheden die de verwachting zouden kunnen rechtvaardigen dat een dergelijk traject thans wel zou slagen.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 5 december 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen
en P. Vlaardingerbroek en is op 16 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.