In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een geschil tussen een moeder en haar zoon, waarbij de moeder een vordering tot wijziging van een schenking op papier heeft ingediend op basis van artikel 6:258 van het Burgerlijk Wetboek. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.L. Brokking-van Alphen, stelde dat zij door de echtscheiding met de vader van de zoon in financiële problemen was gekomen, waardoor zij niet langer in staat was om de overeengekomen rente van 6% per jaar te betalen. De zoon en de vader, vertegenwoordigd door mr. A. van der Toorn, betwistten deze vordering en stelden dat er geen reden was om de overeenkomsten te wijzigen. Het hof heeft in eerdere tussenarresten vastgesteld dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant en dat de zaak naar de rol was verwezen voor uitspraak. Het hof heeft de grieven van de moeder in het principaal appel verworpen en geoordeeld dat de vordering tot wijziging van de overeenkomsten niet kon worden toegewezen. Het hof concludeerde dat de financiële situatie van de moeder het gevolg was van haar eigen keuzes en dat er geen onvoorziene omstandigheden waren die wijziging van de overeenkomsten rechtvaardigden. De vordering van de moeder werd afgewezen, terwijl de vorderingen van de zoon in reconventie werden toegewezen. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd tussen partijen.