ECLI:NL:GHSHE:2020:110

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
200.254.549_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek bewindvoerder tot geldopname voor vakantie met rechthebbende

In deze zaak gaat het om een verzoek van de bewindvoerder, die tevens de zus is van de rechthebbende, om goedkeuring voor een geldopname ten behoeve van een vakantie naar Engeland. De kantonrechter had eerder een gematigde machtiging verleend voor een bedrag van € 3.050,-, terwijl de bewindvoerder een bedrag van € 4.876,- had verzocht. De bewindvoerder is in hoger beroep gegaan omdat zij het niet eens was met de beslissing van de kantonrechter, die volgens haar onvoldoende gemotiveerd was. Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de bewindvoerder en haar echtgenoot al dertien jaar de organisatie en begeleiding van de vakanties van de rechthebbende op zich nemen. De rechthebbende, die verstandelijk beperkt is en het syndroom van Down heeft, kan niet zelfstandig op vakantie gaan en heeft begeleiding nodig. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter niet voldoende inzicht heeft gegeven in de overwegingen die hebben geleid tot de gematigde beslissing. Echter, omdat de vakantie inmiddels heeft plaatsgevonden en de bewindvoerder binnen het goedgekeurde budget is gebleven, heeft het hof het verzoek in hoger beroep afgewezen. Het hof heeft wel opgemerkt dat de motivering van de kantonrechter tekortschiet en dat dit een belangrijk aspect is in de controle op rechterlijke uitspraken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 januari 2020
Zaaknummer: 200.254.549/01
Zaaknummer eerste aanleg: 7343115 UT 18-4279
in de zaak in hoger beroep van:
[bewindvoerder],
bewindvoerder en zus van de hierna te noemen rechthebbende [rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. S.E.C. Veldhof.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[rechthebbende] ,
rechthebbende, broer van de bewindvoerder,
hierna te noemen: [rechthebbende]

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 15 november 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 februari 2019, heeft de bewindvoerder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog machtiging te verlenen aangaande een geldopname ten behoeve van de vakantie met [rechthebbende] naar Engeland voor een bedrag van € 4.876,-.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2019. Bij die gelegenheid is de bewindvoerder gehoord, bijgestaan door haar advocaat.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het ‘Overzicht beschikkingen vakanties [rechthebbende] ’, dat door de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling aan het hof is overgelegd.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof begrijpt uit de inhoud van de stukken dat de goederen van [rechthebbende] bij beschikking van 25 juni 1999 onder bewind zijn gesteld en dat daarbij zijn zus (appellante) tot bewindvoerder is benoemd. [rechthebbende] is verstandelijk beperkt en heeft het syndroom van Down. Hij woont in een 24-uurs zorginstelling van de Amarant Groep.
3.2.1.
De bewindvoerder heeft de kantonrechter verzocht om goedkeuring voor de uitgave van een bedrag van € 4.876,- zodat [rechthebbende] (met de bewindvoerder en haar man) een 9-daagse vakantiereis naar Engeland kan maken.
3.2.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor zover van belang, een machtiging verleend tot opname ten laste van het vermogen van [rechthebbende] voor een bedrag van maximaal € 3.050,- voor een reis naar Engeland. De kantonrechter heeft daarbij overwogen onvoldoende reden te zien om het gehele verzochte bedrag ten laste van het vermogen van [rechthebbende] te brengen en heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
3.3.1.
De bewindvoerder kan zich met deze beslissing niet verenigen (het hof begrijpt: voor zover het méér verzochte, boven de toegewezen € 3.050,- is afgewezen) en zij is voor dat deel van de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen. Haar standpunt luidt, kort samengevat, als volgt.
[rechthebbende] functioneert zowel cognitief als sociaal-emotioneel op de leeftijd van een jong kind. Hij is niet in staat om zelf zijn vakantie in te vullen. Door zijn beperking kan hij niet deelnemen aan groepsreizen met voor hem onbekende mensen. De enige mogelijkheid voor [rechthebbende] om op vakantie te gaan, is een individuele reis waarbij hij één op één begeleiding krijgt. De bewindvoerder en haar echtgenoot hebben hierdoor al jaren de organisatie en begeleiding van de vakanties van [rechthebbende] op zich genomen. Dit initiatief wordt door Amarant toegejuicht. Gedurende de eerste acht jaren dat de bewindvoerder toestemming van de kantonrechter verzocht op basis van de door haar opgestelde begroting, werd het verzochte telkenmale toegewezen. Sinds 2015 is dit veranderd in die zin dat telkens – zonder nadere motivering – een deel van het verzochte is afgewezen. [rechthebbende] heeft aangegeven op vakantie te willen naar Engeland. De bewindvoerder heeft een begroting ingediend en op basis daarvan verzocht om een opname van € 4.876,-. De begrote kosten zijn noodzakelijk voor het realiseren van een vakantie voor [rechthebbende] . De kosten zijn ook redelijk. Uit de bestreden beschikking blijkt niet waarom het bedrag is gematigd tot € 3.050,-. De beschikking is daarom onvoldoende gemotiveerd. Daarnaast heeft [rechthebbende] voldoende financiële draagkracht om het verzochte bedrag van € 4.876,- te voldoen, waardoor dit evenmin aanleiding tot matiging kan zijn.
3.3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de bewindvoerder hieraan, kort gezegd, het volgende toegevoegd.
De kantonrechter heeft de bewindvoerder binnen deze procedure niet gehoord. De zaak is schriftelijk afgedaan. [rechthebbende] heeft één vakantie per jaar en hij verheugt zich er altijd op. De bewindvoerder en haar echtgenoot nemen [rechthebbende] al dertien jaar mee op vakantie. [rechthebbende] is er het hele jaar mee bezig en begint maanden van te voren al vragen te stellen over het land waar hij naar toe wil. Nu wil [rechthebbende] graag naar Amerika. Hij kiest zijn vakanties op basis van films en afleveringen van Bassie en Adriaan die hij heeft gezien. Net als Bassie en Adriaan wil [rechthebbende] de hele wereld afreizen. In Curaçao bijvoorbeeld (vakantie 2015) herkende [rechthebbende] uit de film de beweegbare brug en het strandje. Toen de bewindvoerder [rechthebbende] ineens kwijt was, bleek hij bij het struikgewas te staan dat hij herkende uit de film; onder die struik lag de schat begraven.
[rechthebbende] – nu 57 jaar oud – begint kenmerken van dementie te vertonen. De noodzakelijke zorg voor hem neemt toe. Voor de bewindvoerder voelt een vakantie met [rechthebbende] niet als ‘vakantie’; het kost haar en haar echtgenoot veel kruim. De begeleiding tijdens de vakanties wordt (ook fysiek) steeds zwaarder. De dagelijkse verzorging vraagt veel van de bewindvoerder en haar echtgenoot en ook tijdens de vakanties moet worden vastgehouden aan een strakke dagstructuur. De bewindvoerder zou niet alleen op vakantie kunnen met [rechthebbende] ; zij heeft haar echtgenoot hierbij nodig. Bovendien is het voor de veiligheid van [rechthebbende] nodig dat er twee mensen met hem meegaan.
Tot het jaar 2015 heeft de kantonrechter altijd het volledige bedrag toegewezen dat de bewindvoerder had verzocht; daarna niet meer. Het vermogen van [rechthebbende] is toereikend om de vakanties uit te betalen. Het saldo is nu ongeveer € 80.000,-. Twee jaar geleden ontving [rechthebbende] € 40.000,- uit een erfenis. Er kan nu nog steeds gespaard worden, ook als de vakanties uit [rechthebbende] vermogen worden betaald.
De bewindvoerder heeft dit jaar [rechthebbende] al mee naar Engeland genomen en heeft zich gehouden aan de € 3.050,- die de kantonrechter daarvoor beschikbaar heeft gesteld. Binnen Engeland had de bewindvoerder met [rechthebbende] veel plekken willen bezoeken. [rechthebbende] vindt het namelijk erg leuk om auto te rijden, met name in een jeep. Nu hebben zij zich beperkt tot Londen.
De bewindvoerder vindt dat een vakantie met [rechthebbende] ieder jaar tussen de € 4.500,- en de € 5.000,- mag kosten voor één volle week; dat is een wenselijk en aanvaardbaar bedrag. Mocht [rechthebbende] blijven aandringen op een reis naar Amerika, dan zouden de kosten eenmalig hoger liggen.
De bewindvoerder is nu 65 jaar oud, haar man is 66 jaar. De bewindvoerder hoopt dat zij nog circa drie tot vijf jaar met [rechthebbende] op vakantie kan gaan. [rechthebbende] gaat achteruit, zijn verstandelijke vermogens nemen af vanwege het dementeringsproces. Nu kan [rechthebbende] nog genieten.
Het hof overweegt als volgt.
3.4.1.
Op grond van artikel 1:441 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) draagt de bewindvoerder zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende, voor zover dit onder het bewind staat en niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende. Op grond van artikel 1:441 BW lid 2 behoeft de bewindvoerder toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor een aantal, in die bepaling onder a tot en met f genoemde handelingen. Beschikkingshandelingen met betrekking tot onder bewind vallende goederen waarvoor voorafgaande toestemming of machtiging nodig is, zijn, voor zover hier van belang: incidentele uitgaven / aankopen vanaf € 1.500,-. Tenzij de kantonrechter tevoren anders heeft bepaald, wordt ervan uitgegaan dat aankopen of opdrachten aan derden voor bedragen boven € 1.500,- niet alledaags zijn.
3.4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de bewindvoerder in 2019 de vakantie met [rechthebbende] (en met haar echtgenoot) naar Engeland inmiddels heeft gemaakt. De bewindvoerder is binnen het door de kantonrechter toegestane budget van € 3.050,- gebleven, al heeft zij daardoor niet alle plaatsen kunnen bezoeken waar [rechthebbende] naar toe wilde. Nu de vakantie inmiddels is gehouden, heeft de bewindvoerder binnen deze procedure geen belang meer bij haar verzoek in hoger beroep. Om die reden zal het hof het verzoek in hoger beroep dan ook afwijzen.
3.4.3.
Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt.
De kantonrechter dient in zijn uitspraak voldoende inzicht te geven in de gedachtegang die leidt tot de beslissing. Het motiveringsvereiste is één van de belangrijkste pijlers van de controle op rechterlijke uitspraken. Een motiveringsgebrek kan aan de orde zijn wanneer de rechter onvoldoende is ingegaan op essentiële stellingen van partijen. Het hof is van oordeel dat hier in deze zaak sprake van is. De kantonrechter heeft volstaan met de overweging dat hij “onvoldoende aanleiding ziet om het gehele bedrag ad € 4.876,- ten laste van het vermogen van rechthebbende te brengen ter zake voornoemde reis naar Engeland.” De kantonrechter is in de uitspraak niet ingegaan op het door de bewindvoerder ingebrachte overzicht waarin wordt toegelicht hoe de bewindvoerder op het totaalbedrag van € 4.876,- komt. Voorts heeft de kantonrechter geen inzicht gegeven in de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan het oordeel dat een matiging van het verzochte bedrag noodzakelijk was. Tevens is onduidelijk hoe de kantonrechter aan het – ingewilligde – bedrag van € 3.050,- komt.
Daarnaast merkt het hof nog op dat – gezien alle omstandigheden die de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft geschetst (zie rechtsoverweging 3.3.2.) – het verzoek van de bewindvoerder in eerste aanleg het hof niet onredelijk voorkomt.
3.4.4.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek in hoger beroep af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, H. van Winkel en C.L.M. Smeets en is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2020 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.