3.9.De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard geen bezwaar te hebben tegen een gezagswijziging, zoals door de moeder verzocht. De GI heeft, door het handelen van vader gedurende een groot aantal jaren, geen vertrouwen meer in een omgangsregeling, omdat de GI de hoop heeft opgegeven dat de vader nog verandert.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.Het hof stelt vast dat de moeder en de vader nadat hun huwelijk was beëindigd samen het gezag zijn blijven uitoefenen over [minderjarige 1] .
3.10.2.Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Artikel 1:253n BW lid 2 bepaalt dat artikel 1:251a BW lid 1 van overeenkomstige toepassing is. Dat houdt in dat de rechter kan bepalen dat het gezag aan één ouder toekomt als:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.3.Het hof stelt voorop dat voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend.
3.10.4.Van een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening is al lange tijd geen sprake meer. De vader heeft zich geruime tijd onbereikbaar gehouden voor de moeder en zij beschikt pas sinds kort over een telefoonnummer van hem. De moeder was dan ook gedwongen om de noodzakelijke gezagsbeslissingen met betrekking tot [minderjarige 1] alleen te nemen: overleg met de vader was niet eens mogelijk. De vader laat al geruime tijd geen directe betrokkenheid en/of interesse in [minderjarige 1] zien. Nu er bovendien sinds anderhalf jaar geen sprake (meer) is van contact tussen hem en [minderjarige 1] , is het gezamenlijk gezag feitelijk onuitvoerbaar geworden. Hoewel de moeder hiervoor open staat, zoekt de vader geen contact met haar en ook niet met [minderjarige 1] . Het hof acht de vader in deze omstandigheden niet meer in staat om ten aanzien van [minderjarige 1] beslissingen te nemen die in voldoende mate aansluiten bij zijn huidige ontwikkeling(-sfase). Ondanks dat de rechtbank de vader bij de bestreden beschikking heeft aangesproken op zijn passieve houding, lukt het de vader niet om hierin te veranderen. Na het geven van de bestreden beschikking zijn tien maanden verstreken en is een positieve ontwikkeling nauwelijks waarneembaar. Wel is de vader recent langsgegaan op de school van [minderjarige 1] . Het is het hof niet duidelijk geworden wat de bedoeling van de vader hierbij is geweest. Dit had het hof graag aan de vader willen vragen tijdens de mondelinge behandeling. Wat daar verder van zij, het hof ziet in het eenmalig binnenlopen bij school onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de vader de volledige verantwoordelijkheid nog kan dragen die past bij de rol als gezagdragende ouder. De vader geeft weinig tot geen invulling meer aan het ouderschap. Voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] is het van essentieel belang dat de moeder – als enige verzorgende ouder van [minderjarige 1] – in staat wordt gesteld om zelfstandig beslissingen te nemen met betrekking tot zijn verzorging en opvoeding, zoals zij dat feitelijk al enkele jaren alleen doet. Gezien deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is om te bepalen dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt.
3.10.5.Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en het verzoek van de moeder om voortaan alleen het gezag over [minderjarige 1] uit te oefenen, alsnog toewijzen.
3.11.1.De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of;
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of;
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of;
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.11.2.De 11-jarige [minderjarige 1] is een kwetsbaar jongetje met kindeigen problematiek. Sociaal-emotioneel functioneert hij op het niveau van een drie à vier-jarige. Hij maakt zich veel zorgen, heeft een laag zelfbeeld en is erg onzeker. [minderjarige 1] mist zijn vader en wil hem graag zien. Inmiddels heeft het laatste contact tussen de vader en [minderjarige 1] anderhalf jaar geleden plaatsgevonden. Dit is erg jammer, zeker omdat het hof ziet dat de vader en [minderjarige 1] een warme band met elkaar hebben waaruit liefde en betrokkenheid blijkt. De afgelopen jaren is een patroon zichtbaar geworden waarin de vader zich steeds verder uit het leven van [minderjarige 1] terugtrekt. [minderjarige 1] is bij herhaling teleurgesteld geweest als een gepland contactmoment met zijn vader niet doorging. Gezien de problematiek waarmee [minderjarige 1] kampt, acht het hof de stelling van de moeder dat [minderjarige 1] zelfs enkele weken van slag is na zo’n teleurstelling, aannemelijk. Het zou voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] het beste zijn wanneer hij regelmatig contact heeft met zijn vader en daarbij altijd weet wanneer hij zijn vader weer gaat zien. Dit kan de vader helaas niet waarmaken. Onder deze omstandigheden zou het opleggen van een omgangsregeling weinig doeltreffend zijn. Het zou er alleen toe leiden dat [minderjarige 1] zich verheugt op een contact waarvan de kans groot is dat dit zal eindigen in een nieuwe teleurstelling. In dat geval is het beter dat [minderjarige 1] duidelijkheid krijgt en dat, hoe spijtig ook, nu niet wordt bepaald dat en wanneer hij zijn vader zal zien. Het hof acht vaststelling van een omgangsregeling dan ook in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] . Ook dit verzoek van de moeder in hoger beroep wordt toegewezen.
3.11.3.Het hof geeft de vader mee dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling haar bereidheid heeft uitgesproken om in onderling overleg mee te werken aan contactmomenten tussen de vader en [minderjarige 1] . Als de vader contact met haar opneemt, zal zij altijd het gesprek met hem aangaan. Het hof heeft er vertrouwen in dat de moeder dit oprecht meent. Het hof ziet een betrokken moeder die de afgelopen jaren erg haar best heeft gedaan om de contacten tussen de vader en [minderjarige 1] van de grond te krijgen. Tussenkomst van de hulpverlening is daarvoor, wat het hof en de moeder betreft, niet nodig. Indien de vader deze stap zou zetten, zou het hof dat toejuichen. De vader zou [minderjarige 1] geen groter plezier kunnen doen door zijn gezicht regelmatig te laten zien.
3.11.4.Het hof zal de bestreden beschikking ook wat de zorgregeling betreft vernietigen en de echtscheidingsbeschikking wijzigen in die zin dat er tussen de vader en [minderjarige 1] geen omgangsregeling wordt vastgesteld.