ECLI:NL:GHSHE:2020:108

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
200.254.132_01 en 200.261.396_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige na scheiding van ouders met auditieve beperking

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Limburg inzake de hoofdverblijfplaats en het gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen en om een contactregeling vast te stellen. De moeder, die verweer voert, stelt dat zij in staat is om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen, ondanks haar auditieve beperking. De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats bij de moeder zou zijn en dat het gezamenlijk gezag zou worden gewijzigd in eenhoofdig gezag voor de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg. De vader heeft aangevoerd dat hij pedagogisch beter in staat is om voor [minderjarige] te zorgen, terwijl de moeder betoogt dat de vader niet in staat is om de zorg- en opvoedingstaken op zich te nemen vanwege zijn psychische problematiek en eerdere huisverboden. De GI heeft aangegeven dat er zorgen zijn over de veiligheid van [minderjarige] in de omgang met de vader.

Het hof heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het heeft overwogen dat gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico oplevert voor [minderjarige] en dat er onvoldoende basis is om de hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen. De omgang tussen de vader en [minderjarige] zal voorlopig plaatsvinden via een begeleide omgangsregeling (BOR) om de veiligheid te waarborgen. Het hof heeft geconcludeerd dat de belangen van [minderjarige] voorop staan en dat de huidige situatie niet in haar voordeel is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 januari 2020
Zaaknummers: 200.254.132/01 en 200.261.396/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/257166 / FA RK 18-4303
in de zaken in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen,
tegen
[de moeder],
in deze zaken woonplaats gekozen hebbende te [kantoorplaats] op het kantoor van haar advocaat,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. P.A. van Enckevort.
Deze zaken gaan over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Bureau Jeugdzorg Limburg, de gecertificeerde instelling (hierna: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

In de zaak 200.254.132/01
1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 3 december 2018.
In de zaak 200.261.396/01
1.2.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 maart 2019.
2. Het geding in hoger beroep
In de zaak 200.254.132/01
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 februari 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking van 3 december 2018 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is,
- subsidiair een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] te bepalen, inhoudende dat er contact plaatsvindt eenmaal per twee weken van donderdag 16.00 uur tot zondag 18.00 uur en in de tussenliggende week op woensdag van 10.00 uur tot 18.00 uur,
- meer subsidiair te bepalen dat het contact tussen de vader en [minderjarige] weer tot stand wordt gebracht door het starten van een BOR-traject.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 maart 2019, heeft de moeder verzocht de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen.
2.3.
Op 22 maart 2019 is een verweerschrift met producties van de GI ter griffie ingekomen.
In de zaak 200.261.396/01
2.4.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 18 juni 2019, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking van 20 maart 2019 te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag in eenhoofdig ouderlijk gezag wordt afgewezen.
2.5.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 september 2019, heeft de moeder verzocht de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen.
2.6.
Op 16 september 2019 is een verweerschrift met producties van de GI ter griffie ingekomen.
In beide zaken
2.7.
Gelet op de verknochtheid van de onder nummer 200.254.132/01 en 200.261.396/01 ter griffie ingeschreven zaken, heeft het hof beide zaken gevoegd, opdat zij gezamenlijk zullen worden behandeld en in één door het hof te geven beschikking zullen worden beslist.
2.8.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 december 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
-de vader, bijgestaan door mr. mr. Theeuwen-Verkoeijen;
-de moeder, bijgestaan door mr. Van Enckevort; de moeder is tevens bijgestaan door een schrijftolk, mevrouw D. Drommond;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
-de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
In de zaak 200.254.132/01
2.9.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 november 2018;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen op 22 oktober 2019;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen op 20 november 2019.
In de zaak 200.261.396/01
2.10.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen op 24 juli 2019;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen op 6 augustus 2019;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen op 18 oktober 2019;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen op 22 oktober 2019.

3.De beoordeling

In beide zaken
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2015 [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 13 augustus 2018 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 3 december 2018 heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder is en het verzoek van de vader tot vaststelling van een contactregeling afgewezen.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 20 maart 2019 heeft de rechtbank bepaald dat voortaan aan de moeder alleen het gezag zal toekomen over [minderjarige] .
3.5.
De vader kan zich met voormelde beslissingen niet verenigen en hij is hiervan bij afzonderlijke beroepschriften in hoger beroep gekomen.
In de zaak 200.254.132/01
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, samengevat, het volgende aan.
Het is in het belang van [minderjarige] dat zij haar hoofdverblijf weer bij de vader krijgt. Tijdens de relatie speelde de vader een belangrijke rol in de zorg- en opvoedingstaken doordat communicatie met de moeder, zeker voor derden, vanwege haar auditieve handicap zeer lastig was. Het is belangrijk dat [minderjarige] wordt opgevoed in een omgeving waarin spreken en horen belangrijke aspecten zijn. De vader heeft voldoende pedagogische vaardigheden om [minderjarige] op te voeden en is daartoe beter in staat dan de moeder. De moeder merkt gevaren niet of te laat op en zij hoort [minderjarige] niet huilen. De spanningen bij [minderjarige] komen doordat dat zij uitsluitend bij de moeder verblijft die auditief gehandicapt is en doordat zij geen contact meer heeft met de vader. Indien de hoofdverblijfplaats bij de moeder gehandhaafd blijft, is het van groot belang voor [minderjarige] dat er een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] tot stand komt. De vader is bereid in dit kader gebruik te maken van het BOR-traject.
In de relatie is sprake geweest van spanningen maar niet van huiselijk geweld van de vader richting de moeder en [minderjarige] is hiervan ook geen getuige geweest. Er heeft zich in mei 2017 één incident voorgedaan tussen de ouders. De vader is bereid hulpverlening te aanvaarden. Hij betwist dat hij [minderjarige] iets aan zou willen doen. Het is onjuist dat de vader [minderjarige] tweemaal niet naar de moeder heeft teruggebracht na de contactregeling. De ouders hadden afgesproken dat de vader met [minderjarige] op vakantie zou gaan.
3.7.
De moeder voert in het verweerschrift, samengevat, het volgende aan.
Dat de moeder een auditieve beperking heeft, wil niet zeggen dat zij niet in staat is de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. De moeder heeft diverse hulpmiddelen waardoor zij prima kan communiceren. [minderjarige] weet goed om te gaan met de beperking van de moeder.
De vader doet het voorkomen alsof er geen sprake is geweest van huiselijk geweld terwijl er al tweemaal een huisverbod aan de vader is opgelegd. Hij heeft [minderjarige] na een omgangsmoment niet op het afgesproken tijdstip teruggebracht naar de moeder. Ook heeft hij bij hulpverlenende instanties aangegeven dat hij [minderjarige] niet terug zou brengen naar de moeder, dat het niet goed zou aflopen en dat hetgeen [minderjarige] zou overkomen door toedoen van hulpverlening zou zijn. Door de gedragingen van de vader kan niet worden geconcludeerd dat hij over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt om [minderjarige] in een veilige omgeving op te voeden. Vanwege zijn psychische problematiek en het feit dat hij zijn eigen belang voorop stelt, is de vader niet in staat de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] op zich te nemen.
Een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] leidt enkel tot spanningen omdat de moeder steeds zal vrezen dat de vader [minderjarige] niet zal terugbrengen. Dit veroorzaakt escalaties tussen partijen en draagt niet bij aan de rust en stabiliteit die [minderjarige] nodig heeft.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder handelt in het belang van [minderjarige] . Zij is zeer betrokken bij [minderjarige] , zij biedt haar structuur en veiligheid en staat open voor hulpverlening. De moeder heeft een netwerk waarop zij kan terugvallen en dat haar waar nodig ondersteuning biedt gezien haar auditieve beperking. Er is een goede en gezonde hechting tussen de moeder en [minderjarige] . [minderjarige] is goed verstaanbaar en heeft een goede articulatie. Door de gebeurtenissen die [minderjarige] heeft meegemaakt, kan zij sterk reageren op boosheid in haar omgeving.
Doordat de vader het laat afweten, is er voor hem nog geen enkele vorm van hulpverlening – via een erkende GGZ instelling – op gang gekomen/afgerond. Hierdoor blijft de vader onvoorspelbaar en lijkt hij niet te kunnen bijdragen aan een veilige, positieve en stabiele leefomgeving voor [minderjarige] . Alle betrokken instanties merken op dat de vader geen enkele vorm van zelfreflectie kent en alle verantwoordelijkheid buiten zichzelf legt. Zijn eigen behoeftes en belangen voeren de boventoon. Wanneer de vader hulpverlening accepteert, hetgeen ook betekent dat zijn achtergrond en eventuele persoonlijke problematiek in beeld worden gebracht, en toont dat hij kan reflecteren op zijn eigen handelen, pas dan kan een eventuele stap naar (begeleid) contact met [minderjarige] worden gezet.
In de zaak 200.261.396/01
3.9.
De vader voert in het beroepschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Aan de gronden voor een beëindiging van het gezamenlijk gezag is niet voldaan. Gezamenlijk gezag is in het belang van [minderjarige] en zij heeft recht op twee ouders die beslissingen voor/over haar kunnen nemen. De vader is in staat in het belang van [minderjarige] te handelen en beslissingen te nemen. Door de handicap van de moeder nam de vader tijdens de relatie regelmatig meer zorgtaken op zich dan de moeder. Er is een zeer goede band tussen de vader en [minderjarige] . De vader wil betrokken blijven bij de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . Hij heeft hulpverlening en wil deze continueren. Van onveiligheid voor de moeder of [minderjarige] is geen sprake (meer). De vader is bereid samen te werken met de GI om de communicatie met de moeder op gang te brengen. De GI kan de ouders ondersteunen bij het weer gezamenlijk invulling geven aan het ouderschap.
3.10.
De moeder voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Vanaf het moment dat de moeder op een geheime locatie verbleef, draagt zij de zorg- en opvoedingstaken alleen. Uit het raadsrapport blijkt ook dat de handicap van de moeder geen enkele belemmering vormt voor de ontwikkeling van [minderjarige] . De vader heeft echter meermaals naar voren gebracht dat de moeder de zorg- en opvoedingstaken niet naar behoren zou kunnen uitvoeren vanwege haar handicap.
De vader is niet in staat om te worden belast met het ouderlijk gezag. Hij is de afspraken ten aanzien van de omgang meerdere malen niet nagekomen. Hij maakt enkel keuzes die zijn eigen belang dienen en hij is tot alles in staat om zijn zin te krijgen. De vader weigert ook zijn medewerking aan de gestelde voorwaarden voor contactherstel. De moeder heeft meerdere pogingen gedaan om met de vader te communiceren maar dit blijkt geheel onmogelijk. Het is voor de moeder onmogelijk om samen met de vader beslissingen te nemen over [minderjarige] die in haar belang zijn.
3.11.
De GI voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
De GI heeft veel onveiligheid gezien in het contact tussen de vader en de moeder en vanuit de vader richting [minderjarige] . [minderjarige] is getuige geweest van huiselijk geweld, ruzies, onttrekking aan het ouderlijk gezag en het klemrijden van de moeder en [minderjarige] door de vader. Er is sprake van een contactverbod omdat de vader voor veel onveiligheid heeft gezorgd. Het gedrag van de vader is onvoorspelbaar. De GI heeft voorwaarden gesteld waaraan de vader moet voldoen om te komen tot een veilige omgangsregeling met [minderjarige] , maar de vader gaat hiermee niet akkoord. Hij legt alle verantwoordelijkheid buiten zichzelf. Voor gezamenlijk gezag zijn communicatie en samenwerking nodig en dat is niet aan de orde.
In beide zaken
3.12.
De vader voert op de mondelinge behandeling, samengevat, aanvullend nog het volgende aan.
Er is veel gebeurd maar dat is niet aan de vader te wijten. Door de valse aangifte is de vader alles verloren. De vader is een behandeltraject aangegaan en er gaat een begeleide omgangsregeling (BOR) starten. Er kan nu nog niet op het hoofdverblijf worden beslist omdat de rol die de vader kan spelen pas duidelijk wordt als het traject is afgerond. De vader begrijpt dat [minderjarige] haar hoofdverblijf niet meteen bij hem kan hebben. De GI kan een rol spelen om de omgang tussen de vader en [minderjarige] vorm te geven en om langzaam toe te werken naar een hoofdverblijf bij de vader. De vader moet weer met het gezag worden belast en anders moet hiervoor ook eerst de behandeling van de vader worden afgewacht. Het is in het belang van [minderjarige] dat de ouders samen kunnen beslissen. Nog belangrijker is dat de vader de enig horend en goed begrijpend ouder is en daarom moet hij een betrokken ouder kunnen zijn. De vader diskwalificeert de moeder niet.
3.13.
De moeder voert op de mondelinge behandeling, samengevat, aanvullend nog het volgende aan.
Het is goed dat er nu hulpverlening op gang komt, maar dit betekent niet dat er nu iets anders beslist moet worden. De vader blijft de moeder diskwalificeren. De moeder diskwalificeert de vader niet. Zij wil dat de vader betrokken is en een rol heeft in het leven van [minderjarige] . De vader heeft echter een aantal kansen gehad en laten zien hoe hij daarin acteert en hij stelt dan niet het belang van [minderjarige] voorop. De moeder werkt mee aan BOR als het veilig is voor [minderjarige] en de vader zich laat behandelen.
3.14.
De GI voert op de mondelinge behandeling, samengevat, aanvullend nog het volgende aan.
Het gaat goed met [minderjarige] en zij ontwikkelt zich best goed, gelet op wat zij allemaal heeft meegemaakt. De zorgen die de vader noemt ziet de GI niet. Rondom de communicatie tussen de moeder en [minderjarige] worden geen problemen gezien en [minderjarige] is in haar taal heel goed ontwikkeld. Het hulpverleningstraject van de vader heeft lang geduurd, maar het is fijn voor [minderjarige] dat de vader nu een behandelovereenkomst is aangegaan en wil meewerken aan het behandelplan. De GI maakt zich wel zorgen over het diskwalificeren van elkaar als ouder. Als beide ouders het gezag houden, dan is [minderjarige] gebaat bij ouders die kunnen samenwerken, maar de GI heeft hier grote vraagtekens bij.
3.15.
De raad brengt op de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren.
Het door de vader geschetste ouderschap is geen gelijkwaardig ouderschap. De moeder kan wat betreft haar communicatieve vaardigheden gelijk worden gesteld aan iemand die wel hoort, maar daar denkt de vader anders over. Tussen de ouders zal geen constructieve samenwerking ontstaan en dat is niet in het belang van [minderjarige] . Vanwege de auditieve beperking van de moeder ziet de vader zich in geval van gezamenlijk gezag in een coördinerende en bepalende rol, nodig om alles soepel te laten lopen, maar gebleken is dat dit in het verleden niet is gelukt. De vader moet ook nog van ver komen, met zijn behandeltraject en BOR. Gezamenlijk gezag is nu niet in het belang van [minderjarige] en daarmee hangt het hoofdverblijf samen. Het is goed als de regie ten aanzien van de omgang bij de GI ligt en BOR is passend.
3.16.
Het hof overweegt het volgende.
In de zaak 200.261.396/01
Gezag
3.16.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.16.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico oplevert dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders. Niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
In hetgeen de vader aanvoert ziet het hof geen aanleiding de afloop van het behandeltraject van de vader af te wachten alvorens een beslissing met betrekking tot het gezag te nemen. De vader heeft zich pas recent aangemeld bij de hulpverlening en het is thans nog onduidelijk hoe zijn hulpverleningstraject gaat verlopen en waartoe het gaat leiden. Daar komt bij dat de vader in het verleden niet behandelingstrouw is gebleken. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde op de mondelinge behandeling is het hof voorts gebleken dat in geval van gezamenlijk gezag tussen de ouders geen sprake zal zijn van gelijkwaardig ouderschap waardoor gezamenlijk gezag in de weg zal staan aan het nemen van gezamenlijke beslissingen. De vader maakt zijn rol in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] belangrijker dan die van de moeder, door te stellen dat zijn inbreng noodzakelijk is en dat [minderjarige] bij hem moet opgroeien omdat hij, vanwege de auditieve beperking van de moeder, de enige horende en begrijpende ouder is. De vader ziet de ouderrol van de moeder niet als gelijkwaardig aan die van hem door de manier waarop hij tegen zijn ouderrol aankijkt en die van de moeder. De vader blijft de moeder hiermee diskwalificeren in haar ouderrol. Daarbij is de vader nog altijd niet voldoende in staat zijn aandeel in de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden te erkennen en legt hij alle schuld buiten zichzelf, terwijl er een contactverbod is opgelegd en er een veroordelend vonnis van de politierechter ligt. Overigens is uit niets gebleken dat de moeder niet in staat is zorg te dragen voor de opvoeding en verzorging van [minderjarige] .
In de zaak 200.254.132/01
Hoofdverblijf
3.16.3.
Nu het hof de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het gezag zal bekrachtigen, komt het hof niet toe aan een beoordeling van het verzoek van de vader ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] .
Omgang
3.16.4.
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.16.5.
Uit het verhandelde op de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat de GI bezig is met het opstarten van een BOR-traject om te komen tot contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . Met de GI is het hof van oordeel dat omgang op een andere wijze dan middels het BOR-traject (thans) niet aan de orde kan zijn gelet op de belaste voorgeschiedenis en het feit dat er al langere tijd geen omgang tussen [minderjarige] en de vader heeft plaatsgevonden. Het is thans nog onduidelijk hoe het BOR-traject gaat verlopen en daarmee ook de wijze waarop de (eventuele) omgang tussen [minderjarige] en de vader het beste vormgegeven kan worden. Gelet hierop acht het hof het thans niet in het belang van [minderjarige] een omgangregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen.
3.17.
Nu de vader, mede in het licht van verweer van de moeder, onvoldoende heeft gesteld op grond waarvan zijn verzoek kan worden toegewezen, wordt aan bewijslevering van het gestelde niet toegekomen. Het bewijsaanbod van de vader wordt daarom gepasseerd.
In beide zaken
3.18.
Op grond van al het voorgaande zal het hof de beschikkingen waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak 200.261.396/01
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 maart 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte;
in de zaak 200.254.132/01
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 3 december 2018;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, H. van Winkel en M.A. Ossentjuk en uitgesproken op 16 januari 2020 in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.