ECLI:NL:GHSHE:2020:1079

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
20-003749-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak betreffende overtreding Flora- en faunawet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet, en kreeg een geldboete van € 140,00 of 2 dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van de bewezenverklaring maar een lagere straf voorstelde. De verdediging pleitte voor vrijspraak en voerde aan dat de verdachte niet de feitelijke beschikkingsmacht had over de in beslag genomen vogels, die tot een beschermde diersoort behoren. Het hof heeft vastgesteld dat de vogels, een goudvink en een keep, onder de bescherming van de Flora- en faunawet vallen.

Het hof oordeelde dat de verdachte niet de feitelijke beschikkingsmacht over de vogels had, maar dat deze toebehoorden aan haar zoon, die de volière beheerde. Gezien deze omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003749-15
Uitspraak : 25 maart 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 8 december 2015 in de strafzaak met parketnummer 01-995037-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan’ veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 140,00 subsidiair 2 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen ten aanzien van de bewezenverklaring en de kwalificatie en zal vernietigen ten aanzien van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een geldboete ter hoogte van € 100,00 subsidiair 2 dagen hechtenis.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de raadsman verzocht dat, hoewel zich in het dossier van de zaak tegen de verdachte geen beslaglijst bevindt, de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen vogels wordt gelast.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 april 2014, in elk geval op of omstreeks 25 februari 2014, te [plaats 1] (in de [gemeente 1] ) en/of te [plaats 2] (in de [gemeente 2] ) en/of te [plaats 3] (in de [gemeente 3] ) en/of te [plaats 4] (in de [gemeente 3] ) en/of te [plaats 5] (in de [gemeente 4] ), althans een of meer plaatsen in Nederland en/of een of meer plaatsen in Duitsland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, een of meer dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, waaronder 1 keep en/of 1 goudvink, onder zich heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Op grond van artikel 13, eerste lid aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet (
hierna mede: Ffw), zoals dit luidde ten tijde van het ten laste gelegde en voor zover hier van belang, is het verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort onder zich te hebben.
Artikel 1 Ffw bepaalt – voor zover hier van belang – dat onder een beschermde inheemse diersoort wordt verstaan een diersoort als bedoeld in artikel 4, eerste lid, Ffw.
Artikel 4, eerste lid, onderdeel b, Ffw bepaalt dat als beschermde inheemse diersoort worden aangemerkt: alle van nature op het Europese grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten.
In de Staatscourant van 28 maart 2013, nr. 8498 is de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten 2013 (
hierna telkens: Bekendmaking) gepubliceerd. Volgens artikel 1 van de Bekendmaking zijn in bijlage 2 bij de Bekendmaking opgenomen de van nature op het Europese grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels aangewezen in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, Ffw.
De goudvink (Pyrrhula pyrrhula) en de keep (Fringilla montifringilla) staan vermeld in bijlage 2 bij die Bekendmaking. Deze vogels zijn niet aangewezen als vogelsoorten waarvan gedomesticeerde vogels niet worden aangemerkt als een beschermde inheemse diersoort. Gelet op de vermelding van voormelde vogels in bijlage 2 van de Bekendmaking als zijnde vogelsoorten die van nature op het Europees grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie voorkomen, stelt het hof vast dat de in beslag genomen goudvink en keep behoren tot een beschermde inheemse diersoort als bedoeld in de Ffw.
Vervolgens ziet het hof zich voor de vraag gesteld of de verdachte deze in beslag genomen goudvink en keep onder zich heeft gehad. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Het ten laste gelegde onder zich hebben vereist geen juridische eigendomsrelatie, maar feitelijke beschikkingsmacht. Uit de in het dossier voorhanden zijnde stukken leidt het hof af dat de zoon van de verdachte, [medeverdachte] , degene is die feitelijke beschikkingsmacht had over de volière en de zich daarin bevindende keep en goudvink. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat zij de eigenares was van deze vogels, acht het hof niet geloofwaardig en wordt als niet aannemelijk ter zijde gesteld.
Onder bovengenoemde omstandigheden heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
In de omstandigheid dat het hof van oordeel is dat de in beslag genomen vogels toebehoorden aan [medeverdachte] vindt het hof aanleiding om het verzoek van de raadsman van de verdachte om deze vogels aan haar terug te geven, af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. E.F. Stamhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Karsdorp, griffier,
en op 25 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. E.F. Stamhuis zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.