3.5.Opzegging is uitsluitend mogelijk bij aangetekend schrijven, met ingang van hetmoment waarop een nieuwe betaalperiode aanvangt en met inachtneming van eenopzegtermijn gelijk aan een (1) betaalperiode voor de huurder en drie (3)betaalperiodes voor de verhuurder.”
6.1.3.Bij brief van 30 maart 2017 – die op 4 april 2017 is verzonden – heeft de gemeente Maastricht aan [appellante] aangezegd om binnen zes weken na verzending van die brief het gebruik van de woning ten behoeve van kamerverhuur te staken of daarvoor binnen die termijn een omgevingsvergunning aan te vragen voor de activiteit ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’. Voorts heeft de gemeente [appellante] bericht dat het gebruik van de zolder [het gehuurde] als verblijfsgebied voor de huurders niet vergunbaar is en in het belang van de veiligheid dient te worden gestaakt en dat indien [appellante] hieraan niet of niet tijdig gevolg geeft de gemeente voornemens is aan haar een dwangsom op te leggen van € 2.500,- per maand dat niet of niet volledig wordt voldaan aan de op te leggen last met een maximum van € 5.000,-. Het gehuurde voldeed volgens de gemeente niet omdat de oppervlakte van het gehuurde niet minimaal 20 m2 was en de hoogte hiervan niet minimaal 2.10 meter. Ook de trap naar de zolderruimte voldeed niet aan de gestelde eisen omdat de vrije hoogte boven de trap minder was dan 1.90 meter.
6.1.4.[appellante] heeft [geïntimeerde] met de in de vorige rechtsoverweging genoemde brief geconfronteerd.
6.1.5.[geïntimeerde] heeft het gehuurde medio april 2017 verlaten, tezamen met zijn spullen die zich in het gehuurde bevonden.
6.1.6.[geïntimeerde] heeft aan [appellante] bij aanvang van de huur een waarborgsom van € 500,00 voldaan, die niet door [appellante] aan [geïntimeerde] is terugbetaald.
6.1.7.Bij brief van 18 september 2017 heeft de advocaat van [geïntimeerde] onder meer aanspraak gemaakt op een boetesom op grond van artikel 3.2 van de huurovereenkomst.
6.1.8.Op 5 oktober 2017 heeft drs. [betrokkene] een brief geschreven aan [geïntimeerde] , die mede is ondertekend door [appellante] . In de brief staat onder meer dat dat [appellante] “
zich niet bewust was, van de nieuwe regel- en wetgeving wat is doorgevoerd in feb 2017 en maart 2017 m.b.t. gemeentelijk beleid o.a.: de kamers moeten minimaal 20 m2 zijn”, dat [appellante] “
wel de verantwoordelijkheid neemt, omtrent het bovenstaande en genoemde feiten”. Verder volgt uit de brief dat [appellante] in een zeer moeilijke financiële positie terecht is gekomen door de investering die zij in het huis heeft gedaan om alle kamers en de zolderverdieping gereed te maken voor verhuur. Het gaat om een “
grote investering, zonder resultaat om deze terug te verdienen”. In de brief wordt een schikkingsvoorstel gedaan dat mede is “
gebaseerd op de zeer slechte financiële positie waarin Mevr. [appellante] zich momenteel bevindt, en ook zeer lang gaat duren, mede door de investering, waardoor schulden zijn, en ook afgelost moeten worden”.
6.2.1.In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.454,75 aan hoofdsom. Dit bedrag is als volgt samengesteld:
- een boetesom ter grootte van de verschuldigde huur over de maanden
mei tot en met augustus 2017 en de helft van de maand april 2017;
- de helft van de huur over de maand april 2017, omdat [geïntimeerde] voor de
helft van de maand geen woongenot heeft gehad;
- de niet terugbetaalde borgsom van € 500,-.
Daarnaast heeft [geïntimeerde] gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 445,54 aan buitengerechtelijke incassokosten (inclusief btw) en tot betaling van de wettelijke rente over de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
6.2.2.[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld. Voor zover het primaire standpunt van [appellante] , inhoudende dat [geïntimeerde] uit eigener beweging is vertrokken, zou worden gehonoreerd, heeft zij gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.259,28 te vermeerderen met de wettelijke rente over iedere huurtermijn vanaf de dag dat deze verschuldigd is. Het gevorderde bedrag bestaat uit gederfde huur over de periode van medio april 2017 tot 1 september 2017, verminderd met de borgsom van € 500,-. Daarnaast heeft [appellante] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van de conventie en de voorwaardelijke reconventie.
6.2.3.In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellante] de huurovereenkomst met [geïntimeerde] heeft opgezegd. De kantonrechter heeft [appellante] vervolgens veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 2.259,28 (€ 1.759,28 boetesom en
€ 500,- waarborgsom) en een bedrag van € 410,06 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2017. Voorts heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld in de proceskosten van de conventie. De vorderingen in reconventie heeft de kantonrechter afgewezen, omdat de voorwaarde waaronder de eis in reconventie was ingesteld, niet was vervuld. De kantonrechter heeft in reconventie geen proceskostenveroordeling uitgesproken.