In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor het medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweld door twee of meer verenigde personen en/of afpersing. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, en heeft een gevangenisstraf van 11 maanden geëist. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een lagere straf voorgesteld.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd wat betreft de bewijsmiddelen, maar heeft de opgelegde straf vernietigd. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor een diefstal met geweld, waarbij ook het gebruik van geweld aan de orde was. De verdachte had een auto voorhanden om te gebruiken bij de uitvoering van het delict. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte onder druk heeft gehandeld, maar dat dit niet leidde tot vrijspraak.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft geoordeeld dat de redelijke termijn van de procedure was geschonden, wat heeft geleid tot een lagere gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.