ECLI:NL:GHSHE:2020:1016

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
200.270.158_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorlopige voorziening in een complexe gezagskwestie met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 6 november 2019, waarin de zorg- en contactregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2013, werd vastgesteld. De ouders hebben een complexe relatie, waarbij de vader zich zorgen maakt over de invloed van de geloofsovertuiging van de moeder op het gedrag van hun kind. De vader verzoekt om schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorbaat van de bestreden beschikking en om een voorlopige wijziging van de zorg- en contactregeling. De moeder verzet zich tegen deze verzoeken en stelt dat de huidige regeling in het belang van het kind is.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 februari 2020 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Gecertificeerde Instelling en de Raad voor de Kinderbescherming. De vader betoogt dat het raadsonderzoek onjuistheden bevat en dat de co-ouderschapsregeling niet meer in het belang van het kind is. De moeder betwist deze stellingen en stelt dat de vader de uitvoering van de regeling saboteert. De Gecertificeerde Instelling pleit voor hulp aan beide ouders om de co-ouderschapsregeling goed uit te voeren.

Het hof overweegt dat de relatie tussen de ouders verstoord is en dat er veel wantrouwen bestaat. De ouders hebben uiteindelijk ingestemd met de 'schottenaanpak', waarbij zij gedurende een bepaalde periode geen contact met elkaar hebben. Het hof besluit dat deze aanpak in het belang van het kind is en verzoekt de Gecertificeerde Instelling om te bevestigen of zij deze aanpak kunnen uitvoeren. De verzoeken van de vader worden afgewezen, omdat het hof geen kennelijke misslag in de bestreden beschikking ziet.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 maart 2020
Zaaknummer: 200.270.158/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/263333./ FA RK 19-1492
op de incidentele verzoeken in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te
[woonplaats] .
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.W.J.M. van Bree,
tegen
[de moeder],
wonende te
[woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.W.M. Mans.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013 (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 6 november 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 december 2019, heeft de vader hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking.
In dit beroepschrift heeft de vader tevens incidentele verzoeken gedaan. Hij heeft verzocht om schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorbaat van de bestreden beschikking en om (bij wijze van voorlopige voorzienig) te bepalen dat de zorg- en contactregeling voorlopig wordt gewijzigd.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 31 december 2019, heeft de moeder verzocht om het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad af te wijzen en het verzoek tot het treffen van de voorlopige voorziening af te wijzen.
2.3.
De hoofdzaak is bij het hof geadministreerd onder nummer 200.270.158/01. Het schorsingsverzoek en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zijn geadministreerd onder nummer 200.270.158/02. Alleen de zaak met nummer 200.270.158/02 is hier aan de orde.
2.4.
De mondelinge behandeling van de zaak met nummer 200.270.158/02 heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Bree;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Mans;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Gelijktijdig met de mondelinge behandeling van de zaak met nummer 200.270.158/02 heeft de mondelinge behandeling van het door de vader ingestelde hoger beroep tegen de ondertoezichtstelling plaatsgevonden. Dat hoger beroep is bij het hof geadministreerd onder nummer 200.270.171/01. Op dat hoger beroep zal bij afzonderlijke beschikking worden beslist.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben tot begin 2018 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit die relatie is [minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor zowel de reguliere verdeling alsook voor wat betreft de verdeling van de bijzondere dagen, feestdagen en vakanties, zoals omschreven in de beschikking van de rechtbank van 17 mei 2018 (het hof begrijpt: 18 juni 2018) met zaaknummer C/03/248515 / FA RK 18-1267 en het aan de beschikking gehechte ouderschapsplan van 17 mei 2018 gehandhaafd.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in beroep gekomen. Bij het onderhavige verzoek heeft vader verzocht de uitvoerbaar verklaring bij voorraad te schorsen en een voorlopige (beperkte) zorgregeling te bepalen. De vader voert daartoe - kort samengevat - het volgende aan.
Het raadsonderzoek, waar de rechtbank de bestreden beschikking in overwegende mate op heeft gebaseerd, bevat feitelijke onjuistheden. Bij de vader is het vermoeden ontstaan dat de raad het onderzoek vanwege de culturele achtergrond van de man op vooringenomen wijze heeft verricht. De bestreden beschikking berust op een juridische of feitelijke misslag.
Een co-ouderschapsregeling, zoals opgenomen in het ouderschapsplan, is niet (meer) in het belang van [minderjarige] . In januari 2019 veranderde het gedrag van [minderjarige] op school. Hij werd lichamelijk agressief naar klasgenoten en de juf, steeds wanneer [minderjarige] bij de moeder was geweest. Daarnaast heeft hij een ontwikkelingsvoorsprong waardoor hij moeite heeft om zich aan te passen aan het reguliere onderwijs en met veranderingen en prikkels. Half januari kwam de vader erachter dat de moeder is bekeerd tot de Islam en een islamitische partner had. Aangezien het gedrag van [minderjarige] is omgeslagen precies in de periode dat de moeder zich heeft bekeerd tot de Islam, is de man van menig dat het gedrag van [minderjarige] hieruit voortkomt. [minderjarige] heeft geen tijd gehad te wennen. De moeder is volledig voorbij gegaan aan het belang van [minderjarige] en de impact die veranderingen en prikkels op hem hebben. De vader heeft het noodzakelijk geacht om een kort geding te starten om rust te creëren en de voorzieningenrechter heeft het contact bij vonnis van 23 april 2019 beperkt. Inmiddels is de moeder een kort geding gestart ter nakoming van de bestreden beschikking.
3.4.
De moeder heeft de stellingen van de vader betwist en zij heeft verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen. De vader heeft geen belang bij een schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad of bij een beperktere voorlopige regeling. Het raadsonderzoek heeft op gedegen wijze plaatsgevonden. [minderjarige] en de moeder hebben belang bij de uitvoering van de regeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan en de bestreden beschikking, die overigens niet wordt nagekomen door de vader, ondanks inmiddels in kort geding opgelegde dwangsommen. De moeder heeft de indruk dat de vader de moeder uit het leven van [minderjarige] probeert te bannen. De stelling van de vader dat co-ouderschap, zoals door partijen overeengekomen in het ouderschapsplan, niet in het belang van [minderjarige] zou zijn is door andere belanghebbenden en de raad gemotiveerd weersproken. De moeder draagt op verantwoorde wijze zorg voor [minderjarige] en zij hebben er beiden recht op dat het contact niet langer wordt beperkt. De man respecteert de manier waarop de moeder haar leven invult en haar geloofsovertuiging niet. De vrouw is nog steeds dezelfde moeder voor [minderjarige] en zij heeft de opvoedstijl/haar dagelijks ritme niet gewijzigd. De gedragsproblemen van [minderjarige] worden veroorzaakt door kindeigen problematiek in combinatie met het feit dat [minderjarige] last heeft van de beëindiging van de relatie van de ouders.
3.5.
De GI wil dat beide ouders hulp krijgen om tot samenwerking te komen en om de co-ouderschapsregeling goed uit te voeren. Beide ouders zijn goede ouders. Wellicht zouden deze ouders geholpen zijn met de ‘schottenaanpak’. Dit is een zeer intensief traject, ook voor de GI, waar beide ouders zich volledig voor in zouden moeten zetten.
3.6.
De raad heeft als volgt geadviseerd.
De vader moet over zijn eigen visie heenstappen en reflecteren op zijn eigen gedrag. Voor de ‘schotten-methode’ is noodzakelijk dat beide ouders accepteren dat een derde de beslissingen neemt.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de relatie van partijen verstoord is geraakt en dat er veel wantrouwen is van de vader naar de moeder. De vader heeft zijn eigen visie over wat in het belang van [minderjarige] is en hij houdt zich niet aan de zorgreling in de bestreden beschikking. Volgens de vader is de gewijzigde geloofsovertuiging de oorzaak van het veranderde gedrag van [minderjarige] . De moeder wijdt dit aan kindeigen problematiek en beëindiging van de relatie met alle gevolgen van dien. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de mogelijke inzet van de ‘schottenaanpak’ aan de orde gekomen. De ‘schottenaanpak’ houdt in dat de ouders gedurende een zekere periode en binnen de ondertoezichtstelling (ots) op geen enkele wijze contact met elkaar zullen zoeken of onderhouden, ook niet per e-mail of geschrift: er wordt als het ware een schot tussen de ouders geplaatst. Ouders en de GI sluiten een overeenkomst met elkaar waarin de regels die tijdens de schottenperiode zullen gelden zijn neergelegd. Gedurende deze periode verlopen alle contacten op ouderniveau via de gezinsvoogd. Deze periode wordt benut om rust te creëren: rust voor de ouders, maar met name [minderjarige] . In de rustperiode kan de GI onderzoeken wat de oorzaak is van de gedragsproblemen van [minderjarige] . Ook kan tijdens de rustperiode worden onderzocht welke ouderschapsvorm in het belang van [minderjarige] dient te worden nagestreefd. Hulpverlening aan ouders kan daartoe ook worden ingezet. Na, dan wel tegen de afloop van de rustperiode, waarin de ouders de strijd dus volledig moeten loslaten, vindt een evaluatie plaats, die tot verdere stappen zal leiden.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben beide ouders uiteindelijk aangegeven achter de ‘schottenaanpak’ te kunnen staan en daar hun volledige medewerking aan zullen verlenen als het hof daartoe zou beslissen. De moeder heeft aangegeven verbeurde dwangsommen in dat geval niet te zullen incasseren. De GI heeft verklaard dat zij moet nagaan of zij medewerkers beschikbaar heeft om de ‘schottenaanpak’ te kunnen uitvoeren.
Het hof acht het, alle belangen tegen elkaar afwegende, het meest in het belang van [minderjarige] als de ‘schottenaanpak’ wordt ingezet. In dat kader verzoekt het hof de GI om in de hoofdzaak van het hoger beroep tegen de zorgregeling (met nummer 200.270.158/01) het hof binnen twee weken na heden te berichten of zij de ‘schottenaanpak’ kunnen uitvoeren.
3.7.2.
Het hof zal de verzoeken van de man afwijzen. Het hof is niet gebleken van een kennelijke misslag. Het hof gaat uit van de bestreden beschikking, nu het hof in de door de man gestelde feiten of omstandigheden onvoldoende aanleiding ziet om te komen tot een andere beslissing. Bovendien geniet juist bij de inzet van de ‘schotten-methode’ een nagenoeg gelijke verdeling van de zorg de voorkeur.

4.De beslissing

Het hof:
wijst de verzoeken van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A.R.M. van Leuven, mr. J.C.E. Ackermans-Wijn en mr. M.A. Ossentjuk en is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.