In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht zijn gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI). De moeder, die het gezag over de kinderen uitoefent, is van mening dat de ondertoezichtstelling niet gerechtvaardigd is, omdat de kinderen goed verzorgd worden en er geen ernstige bedreiging van hun ontwikkeling zou zijn. De rechtbank had eerder besloten dat de kinderen onder toezicht moesten worden gesteld, omdat er zorgen waren over de opvoedkundige kwaliteiten van de moeder en haar persoonlijke problematiek. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 februari 2020 heeft de moeder haar standpunt toegelicht, maar de GI was niet aanwezig. Het hof heeft de situatie van de kinderen en de moeder beoordeeld en geconcludeerd dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen zijn toegenomen sinds de eerdere beschikking. De moeder heeft onvoldoende hulp ingeschakeld voor haar persoonlijke problematiek en staat niet open voor opvoedondersteuning. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.