ECLI:NL:GHSHE:2019:996

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
200.249.277_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag in het belang van de kinderen met speciale zorgbehoeften

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen. De kinderen, die onder toezicht staan van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hebben speciale zorg nodig die de ouders niet kunnen bieden. De moeder was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar gezag over de kinderen was beëindigd. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 2014 onder toezicht staan en dat zij uit huis zijn geplaatst vanwege hun problematiek. De moeder heeft aangevoerd dat zij altijd haar medewerking aan de hulpverlening heeft verleend en dat er geen noodzaak is om haar gezag te beëindigen. Echter, het hof oordeelde dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. De kinderen hebben een bovengemiddelde behoefte aan duidelijke kaders en structuur, wat in de thuissituatie niet kan worden geboden. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is dat er duidelijkheid komt over hun verblijf en dat het gezag van de ouders moet worden beëindigd. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 14 maart 2019
Zaaknummer : 200.249.277/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/337247 / FA RK 18-3939
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A.M.J. de Wit,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de vader] (hierna te noemen: de vader);
  • de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna: de gecertificeerde instelling (afgekort: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 oktober 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 november 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende - naar het hof begrijpt - het inleidend verzoek van de raad om het gezag van de moeder over hierna genoemde minderjarigen te beëindigen, af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 21 december 2018, heeft de GI verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel het beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 februari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. N. Chedra, waarnemend voor mr. De Wit;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
[minderjarige 2] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. [minderjarige 1] heeft haar mening kenbaar gemaakt via het “formulier bij kindgesprek”.
Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit formulier zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 11 januari 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
3.2.
De kinderen staan sinds 4 september 2014 onder toezicht van de GI.
[minderjarige 1] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 8 september 2014 uit huis geplaatst. [minderjarige 2] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 6 oktober 2015 uit huis geplaatst.
De ondertoezichtstelling en de machtigingen uithuisplaatsing van de kinderen zijn laatstelijk verlengd tot 4 september 2019.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van beide ouders beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking, voor zover deze ziet op de beëindiging van haar gezag.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De kinderen hebben een meer dan gemiddelde beperking, zodat zij extra hulp nodig hebben van gespecialiseerde instanties, ongeacht wie de verzorging en opvoeding op zich neemt.
Het is de instanties niet gelukt om de kinderen vooruit te helpen, hetgeen de moeder nu lijkt te worden aangerekend. De moeder heeft altijd haar medewerking aan de hulpverlening verleend.
Er is geen noodzaak om het gezag van de moeder te beëindigen. Temeer, nu de ondertoezichtstelling tot 4 september 2019 is verlengd. Bovendien erkent de moeder inmiddels dat het voor beide kinderen niet mogelijk is dat zij weer thuis komen wonen en dat zij op de groepen beter op hun plek zijn.
Zij wil echter wel kunnen beslissen over haar kinderen. De moeder heeft nu het gevoel dat ze overal wordt buiten gehouden. Zij ontvangt weinig informatie. Het contact met de kinderen is ook veel te beperkt. De kinderen missen hun moeder heel erg en andersom ook.
De moeder maakt zich veel zorgen over de kinderen. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] doen suïcidale uitspraken. [minderjarige 1] heeft zichzelf recent gesneden.
De moeder heeft er begrip voor dat er duidelijkheid moest komen over de verdenkingen ten aanzien van haar partner, maar inmiddels zijn er twee jaar verstreken. Iets wat er niet is kan door haar niet worden aangetoond. Er heeft nooit een strafrechtelijk onderzoek naar de partner plaatsgevonden en er is geen aangifte gedaan van mogelijk seksueel misbruik of grensoverschrijdend gedrag. De kinderen zijn gek op de partner van de moeder en andersom.
Ten onrechte heeft de GI aan de moeder voorgelegd dat zij moet kiezen tussen haar nieuwe partner en haar kinderen.
3.6.
De raad voert ter zitting verweer en voert - kort samengevat - het volgende aan.
De kinderen zijn in het verleden uithuisgeplaatst vanwege hun forse problematiek. De ouders konden de situatie thuis niet aan, temeer, nu zij zelf ook forse beperkingen hebben. Voorheen stonden de ouders er nog samen voor, maar nu de ouders uit elkaar zijn is de situatie kwetsbaarder geworden.
De vader heeft de situatie beter geaccepteerd. Het verdriet voor de moeder is groot. Dit maakt de acceptatie voor de uithuisplaatsing voor de kinderen ook lastiger. Het is belangrijk dat de kinderen niet langer in onzekerheid zitten. De aanvaardbare termijn is voor hen verstreken.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Het lukt de ouders niet om de kinderen te bieden wat zij gezien hun problematiek nodig hebben. Er is veel hulpverlening ingezet op de opvoedondersteuning van beide ouders, maar de ouders zijn hierin onvoldoende leerbaar gebleken.
Beide kinderen hebben behandeling nodig en deze krijgen zij binnen de instellingen waarin zij verblijven. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vinden dit lastig, maar ze geven ook aan dit te begrijpen.
Het is juist dat beide kinderen aangeven dat zij weinig levensvreugde ervaren. Bij [minderjarige 2] speelt dit al langer. Mogelijk wordt de therapie (PMT) voor hem weer opgepakt.
[minderjarige 1] heeft op dit moment gesprekken met de vertrouwenspersoon van de groep. Zij heeft recent een nacht in de cel doorgebracht nadat zij met haar vriendje door het lint is gegaan en daarbij ook spullen heeft vernield. De GI beaamt dat de informatievoorziening rond [minderjarige 1] korte tijd slecht is geweest. [minderjarige 1] is nu weer terug op haar oude groep voor een intensievere behandeling, omdat achteraf bezien gebleken is dat de woongroep in [plaats] haar niet de zorg kan bieden die zij nodig heeft.
Het blijkt een lang proces om duidelijkheid te krijgen rondom de partner van de moeder. Tot die tijd kan er van onbegeleid bezoek geen sprake zijn. De moeder laat zich erg door haar partner leiden.
De beëindiging van het gezag is niet alleen noodzakelijk in het kader van de veiligheid van de kinderen, maar ook omdat de moeder onvoldoende betrouwbaar is gebleken in haar afspraken. Zij heeft [minderjarige 1] recent op de groep opgehaald en heeft daar ten onrechte de indruk gewekt dat zij hiervoor toestemming had. Voorts was de moeder geruime tijd ernstig beperkt als gevolg van een conversiestoornis waardoor zij niet kon praten of lopen.
Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt voor de kinderen en dat zij niet meer met jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling worden belast.
3.8.
Het hof overweegt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Er is voldaan aan de beëindigingsgrond zoals bedoeld in artikel 1:266 sub a BW.
3.8.3.
Door de moeder wordt niet langer betwist dat het voor de ontwikkeling van beide kinderen noodzakelijk is dat zij vanwege hun kindeigen problematiek op een speciale behandelgroep verblijven en er derhalve niet meer naar een thuisplaatsing kan worden toegewerkt.
Bij [minderjarige 1] is sprake van een bijzondere en zware vorm van epilepsie. Het is mede om die reden noodzakelijk dat zij opgroeit in een stabiele, neutrale en prikkelarme omgeving.
Verder laat [minderjarige 1] gedragsproblemen zien, zoals woede-uitbarstingen en is sprake van automutilatie. Nog recent heeft zij zichzelf met een stuk glas verwond aan haar been/voet.
[minderjarige 2] heeft een chromosoomafwijking en hij heeft eveneens te kampen met forse gedragsproblematiek, waarbij hij zo nu en dan agressief gedrag vertoont.
Beide kinderen hebben daarnaast beperkingen op cognitief gebied. Op grond van hun problematiek hebben zij ieder afzonderlijk een bovengemiddelde behoefte aan duidelijke kaders, voorbeeldgedrag, rust en structuur.
Alhoewel gezien wordt dat de moeder veel van haar kinderen houdt, hebben de kinderen op grond van hun kindeigen problematiek speciale en intensieve zorg nodig, die de moeder in de thuissituatie niet kan bieden.
3.8.4.
Ter zitting is verder gebleken dat zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] op dit moment niet goed in hun vel zitten en zij zorgelijke uitspraken doen en/of zorgelijk gedrag vertonen.
Deze recente ontwikkelingen maken de noodzaak nog groter dat er voor de kinderen duidelijkheid komt over waar zij mogen opgroeien tot aan hun volwassenheid.
Het is in dit kader in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk dat het gezag van de ouders wordt beëindigd, zodat er meer rust komt in hun leven en zij kunnen toekomen aan een daadwerkelijke acceptatie van hun verblijf binnen de groepen.
De beëindiging van het gezag brengt immers met zich mee dat er een einde komt aan de jaarlijkse verlengingsverzoeken in het kader van de ondertoezichtstelling, waarbij de kinderen steeds worden uitgenodigd om hun mening kenbaar te maken en waarbij steeds weer de verwachting wordt gecreëerd dat de kinderen mogelijk weer thuis kunnen gaan wonen.
Voor een uithuisplaatsing in het vrijwillige kader, waarbij het gezag bij de ouder kan blijven berusten kan geen sprake zijn. De moeder heeft te kampen met beperkingen en bovenal is in een dergelijke situatie vereist dat er sprake is van een onvoorwaardelijke en ondubbelzinnige acceptatie van de betreffende ouder dat het kind elders opgroeit. Hiervan lijkt bij de moeder (nog) geen sprake te zijn. Het is nog relatief kort geleden dat de moeder aangaf dat het haar wens is dat de kinderen weer thuis komen wonen. Zij heeft pas ter zitting in hoger beroep verklaard te berusten in de uithuisplaatsing.
Reeds op grond hiervan is het hof van oordeel dat het gezag van de ouders (moeder) dient te worden beëindigd.
3.8.5.
Ook hetgeen de moeder voor het overige heeft aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de omgangsregeling, die op dit moment zeer beperkt is, niet aan het hof voorligt.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 oktober 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en A.J.F. Manders en is op 14 maart 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van
mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.