In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen, geboren uit de relatie tussen de vader en de moeder. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.R. Klaver, heeft in hoger beroep verzocht om wijziging van de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 30 januari 2018 was uitgesproken. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.L. Ross, heeft in incidenteel appel verzocht om handhaving van de eerdere beschikking.
De mondelinge behandeling vond plaats op 7 februari 2019, waarbij de vader en de moeder niet ter zitting verschenen, ondanks behoorlijke oproeping. De Raad voor de Kinderbescherming was vertegenwoordigd door een medewerker. Tijdens de zitting heeft de advocaat van de vader aangegeven dat hij het hoger beroep handhaaft, terwijl de advocaat van de moeder het incidenteel appel introk. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende brieven en producties die door beide advocaten zijn ingediend.
Uiteindelijk heeft het hof geconcludeerd dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek in principaal hoger beroep, en de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in incidenteel hoger beroep. Deze beslissing is op 14 maart 2019 uitgesproken door de rechters E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, in aanwezigheid van de griffier.