6.4.Het hof zal thans beoordelen met inachtneming van welke uitgangspunten de vorderingen van [appellante] moeten worden berekend.
salaris
Het hof zal in navolging van partijen uitgaan van een bruto maandloon van € 2.855,19 bruto per maand op basis van 36 uur per week (3.172,43:40x36) exclusief 6% vakantietoeslag.
Voorts zijn partijen het eens over de volgende op grond van de CAO VVT in aanmerking te nemen indexeringspercentages:
- 1% met ingang van 1 januari 2014;
- 1,5% met ingang van 1 maart 2015;
- 0,3% met ingang van 1 januari 2016;
- 0,65% met ingang van 1 oktober 2016 en
- 1% met ingang van 1 juli 2017.
Daarnaast heeft [appellante] recht op een maandelijkse locatietoeslag van € 130,-- bruto en een lunchvergoeding van € 50,-- bruto. Warmande heeft nog betoogd dat slechts 36/40 deel van dit bedrag toewijsbaar is. Het hof volgt Warmande daarin niet. Het hof ziet geen reden om terug te komen op de bindende eindbeslissing met betrekking tot deze toeslagen. Warmande heeft dit verweer niet eerder gevoerd, terwijl zij daartoe wel gelegenheid heeft gehad. Overigens blijkt niet dat partijen overeenstemming hebben bereikt over vermindering van deze toeslagen naar rato van de werktijd. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, valt evenmin in te zien dat de omstandigheid dat [appellante] 36 uur in plaats van 40 uur is gaan werken moet leiden tot vermindering van de locatietoeslag of lunchvergoeding.
Wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW
Partijen twisten over de vraag of de locatietoeslag ad € 130,-- bruto, de lunchvergoeding ad € 50,-- bruto en de reiskostenvergoeding ad € 6,-- netto behoren tot het in geld vastgesteld loon waarover ingevolge 7:625 BW de wettelijke verhoging dient te worden berekend.
Onder loon als bedoeld in art. 7:625 BW dient te worden verstaan alle vergoedingen voor in loondienst verrichte werkzaamheden (vgl. ook HR 6 maart 1998, NJ 1998/527, toen nog ten aanzien van art. 7A:1628q BW dat is vervangen door 7:625 BW). Gelet op dit ruim loonbegrip vallen ook de bruto locatietoeslag en de bruto lunchvergoeding onder dit loonbegrip. Dat sprake is van bruto vergoedingen sterkt het hof in zijn oordeel dat ook partijen voor ogen heeft gestaan dat sprake is van een vergoeding voor in loondienst verrichte werkzaamheden.
Ten aanzien van de netto reiskostenvergoeding van € 6,-- per werkdag is dat anders. Deze onkostenvergoeding is gekoppeld aan een daadwerkelijk gewerkte dag. De aanspraak en hoogte van de vergoeding wordt dus direct bepaald op grond van het feitelijk woon-werkverkeer. Deze netto vergoeding is derhalve geen vergoeding voor in loondienst verrichte werkzaamheden.
Gelet op het vorenstaande dient het maandelijks (geïndexeerde) brutoloon vermeerderd met de vaste bruto toeslagen (niet geïndexeerd) van in totaal € 180,-- per maand minus het daadwerkelijk betaalde brutoloon en bruto toeslagen als uitgangspunt voor de berekening van de wettelijke verhoging.
Wettelijke rente over loon
[appellante] heeft gesteld dat de wettelijke rente over het niet-betaald loon verschuldigd is vanaf de eerste dag volgend op de laatste dag van de maand waarover het loon verschuldigd is, aangezien het verzuim ontstaat na het verstrijken van de fatale termijn en een ingebrekestelling derhalve niet vereist is. Warmande heeft die stelling niet betwist. De aldus te berekenen wettelijke rente over het loon inclusief onkostenvergoedingen (minus betaald brutoloon en vergoedingen) is toewijsbaar.
Wettelijke rente over wettelijke verhoging
Partijen verschillen van mening over de ingangsdatum van de wettelijke rente over de wettelijke verhoging. [appellante] voert aan dat de wettelijke rente over de wettelijke verhogingen over de maanden januari tot en met juli 2013 moet worden berekend met ingang van 15 augustus 2013. Zij voert daartoe aan dat Warmande met ingang van 15 augustus 2013 in verzuim is omdat [appellante] haar bij brief van 7 augustus 2013 in gebreke heeft gesteld.
Warmande voert aan dat inderdaad een ingebrekestelling nodig is voor het doen intreden van verzuim ten aanzien van de verplichting om de wettelijke verhoging te betalen. Zij voert aan dat de brief van 7 augustus 2013 geen ingebrekestelling is ten aanzien van haar verplichting tot betaling van de wettelijke verhoging. In die brief wordt, aldus Warmande, enkel gesommeerd tot betaling van een loonbedrag en niet tot betaling van de wettelijke verhoging. Warmande betwist aldus dat sprake is geweest van enige ingebrekestelling ten aanzien van de wettelijke verhoging, zodat geen verzuim is ingetreden. De gevorderde wettelijke rente over de wettelijke verhoging dient derhalve afgewezen te worden, aldus Warmande.
Het hof overweegt als volgt.
De wet bepaalt wanneer de wettelijke verhoging verschuldigd is. De verhoging is verschuldigd indien het in geld vastgesteld loon niet binnen drie dagen na de door art. 7:623 en 7:624 lid 1 BW toegestane termijn is betaald. In deze zaak is dat, zoals hiervoor overwogen, binnen drie dagen na de laatste dag van de maand waarover het loon verschuldigd is. Voor de verschuldigdheid van de wettelijke verhoging is, gelet op de fatale wettelijke termijn geen aanzegging of ingebrekestelling nodig. De werkgever verkeert na het verstrijken van die termijn in verzuim en is vanaf dan de wettelijke rente over deze verhoging verschuldigd. De vordering om de wettelijke rente over de wettelijke verhoging over de maanden vanaf januari tot en met juli 2013 toe te wijzen met ingang van 15 augustus, is derhalve toewijsbaar. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging over de maanden vanaf augustus 2015 is -zoals gevorderd- toewijsbaar vanaf de vijfde dag van de maand volgend op de maand waarover het loon verschuldigd was.