ECLI:NL:GHSHE:2019:963

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
20-000392-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en extensief noodweerexces bij vechtpartij in Bergen op Zoom

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was betrokken bij een vechtpartij in Bergen op Zoom op 1 december 2016, waarbij hij het slachtoffer, na herhaaldelijk te zijn aangevallen met een breekijzer, met een ijzeren fitness-stang heeft geslagen. Het hof oordeelde dat de verdachte een beroep op noodweer toekwam voor de handelingen die hij verrichtte voordat het slachtoffer op de grond viel. Voor de handelingen na de val, oordeelde het hof dat de verdachte een beroep kon doen op (extensief) noodweerexces. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. Het hof vernietigde dit vonnis en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging voor de handelingen die onder de noodweersituatie vielen. Voor de handelingen na de val, die niet meer onder de noodweersituatie vielen, oordeelde het hof dat de verdachte niet strafbaar was vanwege noodweerexces. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel werd opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000392-18
Uitspraak : 6 maart 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 februari 2018 in de strafzaak met parketnummer
02-800851-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank:
 het primair ten laste gelegde bewezen verklaard;
 verklaard dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit is zover dit ziet op de handelingen van de verdachte voorafgaand aan het moment waarop [slachtoffer] op de grond lag en de verdachte in zoverre ontslagen van alle rechtsvervolging;
 verklaard dat het overigens bewezen verklaarde strafbaar is en dit gekwalificeerd als ‘poging tot doodslag’;
 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de duur van het voorarrest.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen heeft de rechtbank beslist dat het breekijzer en de fitness-stang worden verbeurd verklaard en gelast dat de pet wordt teruggegeven aan de verdachte.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] heeft de rechtbank beslist dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2016), ter vergoeding van immateriële schade, en heeft de rechtbank ter hoogte van dit bedrag de schadevergoedingsmaatregel (subsidiair twintig dagen hechtenis) opgelegd. Ten aanzien van het meer gevorderde heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Tot slot heeft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissingen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen, en, in zoverre opnieuw recht doende:
 de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 193 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair
120 dagen hechtenis;
 zal beslissen dat het breekijzer en de stang worden verbeurd verklaard;
 zal gelasten dat het shirt en de broek worden teruggegeven aan de verdachte;
 zal gelasten dat de pet en de jas worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep toekomt op noodweer (voordat [slachtoffer] op de grond terecht kwam) en noodweerexces (nadat [slachtoffer] op de grond terecht was gekomen). Subsidiair heeft de raadsman een verweer gevoerd met betrekking tot de straftoemeting. Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman bepleit dat het hof deze niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof, anders dan de rechtbank, de verdachte integraal zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 1 december 2016 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] , (ook) terwijl deze op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, met kracht met een ijzeren staaf, althans een hard (langwerpig) voorwerp, tegen/op het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het voorgaande niet zal leiden tot een veroordeling
hij op of omstreeks 1 december 2016 te Bergen op Zoom aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere, althans één blijvend(e) ernstig(e) litteken(s) in het gezicht en/of een gebroken arm en/of een gebroken schouder, heeft toegebracht door die [slachtoffer] , (ook) terwijl deze op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, met kracht met een ijzeren staaf, althans een hard (langwerpig) voorwerp tegen/op het hoofd en/of het lichaam te slaan;
meer subsidiair, althans indien het voorgaande niet zal leiden tot een veroordeling
hij op of omstreeks 1 december 2016 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] , (ook) terwijl deze op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, met kracht met een ijzeren staaf, althans een hard (lagwerpig) voorwerp, tegen/op het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 december 2016 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] , ook terwijl deze op de grond lag, meermalen met kracht met een ijzeren staaf tegen/op het hoofd en het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter nadere motivering van de bewezenverklaring overweegt het hof het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte [slachtoffer] meermalen met kracht met een ijzeren fitness-stang tegen het hoofd heeft geslagen en dat dit bij [slachtoffer] onder meer heeft geleid tot barstwonden aan de boven- en achterzijde van zijn schedel en een diepe wond boven het rechteroog. Naar algemene en algemeen bekende ervaringsregels geldt dat indien herhaaldelijk met kracht met een ijzeren voorwerp wordt geslagen tegen het hoofd, wat een kwetsbaar en vitaal lichaamsonderdeel is, hierdoor een aanmerkelijke kans op het ontstaan van dodelijk letsel in het leven wordt geroepen. Naar het oordeel van het hof was het slaan met de ijzeren fitness-stang zozeer gericht op het toebrengen van levensbedreigend hoofdletsel, dat het niet anders kan zijn dat de verdachte bewust heeft aanvaard dat hij daarmee de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] in het leven riep.
Noodweer en noodweerexces [1]
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat het bewezen verklaarde, voor zover begaan voordat [slachtoffer] op de grond viel, niet strafbaar is, omdat de verdachte daarvoor een beroep toekomt op noodweer. Ten aanzien van het bewezen verklaarde, voor zover begaan nadat [slachtoffer] op de grond viel, heeft de advocaat-generaal het standpunt ingenomen – kort en zakelijk weergegeven – dat op dat moment geen sprake meer was van een noodweersituatie en dat de verdachte geen beroep toekomt op (extensief) noodweerexces. Immers is de hevige gemoedsbeweging onder invloed waarvan de verdachte [slachtoffer] is blijven slaan, in essentie terug te voeren op kwaadheid jegens [slachtoffer] die al bestond voordat [slachtoffer] hem met het breekijzer begon te slaan, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Toedracht van het bewezen verklaarde en de daaraan voorafgaande gebeurtenissen
Als toedracht van het bewezen verklaarde en de gebeurtenissen die daaraan voorafgingen, stelt het hof op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 1 december 2016 had gegeten in een snackbar aan de [straat X] in Bergen op Zoom en naar zijn auto liep toen hij [slachtoffer] zag rijden in diens bus. Omdat hij hem al een tijdje wilde spreken reed hij achter hem aan. De verdachte wilde [slachtoffer] spreken omdat hij hem verdacht van het lastigvallen van zijn ex-vriendin [betrokkene] (tevens de ex-partner van [slachtoffer] ). Hij verdacht [slachtoffer] ervan te hebben ingebroken bij [betrokkene] , waar met name ook het gezamenlijke zoontje van de verdachte en [betrokkene] last van zou ondervinden.
De verdachte reed achter [slachtoffer] aan totdat [slachtoffer] zijn auto parkeerde bij het politiebureau aan de Jacob Obrechtlaan in Bergen op Zoom. Verdachte heeft zijn auto naast het busje van [slachtoffer] geparkeerd. [slachtoffer] stapte uit zijn auto en de verdachte opende het raam aan de bijrijderszijde van zijn auto om te kunnen praten met [slachtoffer] . [slachtoffer] liep naar de bijrijderszijde van verdachtes auto en sloeg ineens door de raamopening met een koevoet tegen het gezicht van de verdachte, waardoor de verdachte hevige pijn voelde aan de rechterzijde van zijn gezicht en een paar seconden “even out” was.
Uit onderzoek aan het voertuig door de politie bleek dat onder andere op het stuur, middenconsole en dak van het voertuig van de verdachte bloedspatten zijn aangetroffen.
De verdachte sloot het raam aan de bijrijderszijde en probeerde toen achteruit te rijden teneinde weg te rijden. Dit lukte niet, doordat de motor van zijn auto afsloeg. [slachtoffer] liep naar de bestuurderszijde van de auto van de verdachte, sloeg daar tegen het raam en trok het bestuurdersportier open. Op het voertuig van verdachte is door de politie over de gehele bestuurderszijde van de auto, vanaf het bestuurdersportier tot aan de achterzijde van de auto, verse schade aangetroffen.
Hierop heeft de verdachte een ijzeren fitness-stang, onderdeel van een gewichthefapparaat, van de achterbank van zijn auto gepakt en is hij uitgestapt.
[slachtoffer] haalde toen opnieuw uit met de koevoet in de richting van verdachtes gezicht. De verdachte weerde een slag af met zijn linkerelleboog en werd vervolgens met de koevoet op zijn hoofd geraakt. Vervolgens bleef [slachtoffer] op de verdachte inslaan met de koevoet, waarbij de verdachte vooral op zijn hoofd is geraakt.
Toen de verdachte hiervoor de kans kreeg, sloeg hij [slachtoffer] een aantal keer met de fitness-stang tegen het hoofd. Op enig moment gleed [slachtoffer] uit, waardoor hij op de grond viel. Hierna is de verdachte blijven doorslaan met de fitness-stang, onder meer tegen het hoofd van [slachtoffer] .
Noodweer
De eerste voorliggende vraag is of de verdachte een beroep toekomt op noodweer.
Het hof stelt voorop dat aan een verdachte die – kort gezegd – heeft gehandeld ter verdediging, een beroep kan toekomen op noodweer. Daarvoor is onder meer vereist dat (a) de verdediging is gericht tegen een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding’ van een in de wet genoemd rechtsgoed en (b) dat de verdediging is ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’ van dit rechtsgoed. In het laatstgenoemde vereiste ligt besloten dat een geslaagd beroep op noodweer vereist dat het verdedigend handelen voldoet aan de vereisten van proportionaliteit – het gebruikte verdedigingsmiddel behoort in een redelijke verhouding te staan tot de ernst van de aanranding – en subsidiariteit. Aan het subsidiariteitsvereiste is niet voldaan indien de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid had zich aan de aanranding te onttrekken en onttrekking aan de aanranding in de gegeven omstandigheden ook van de verdachte kon worden gevergd.
Het hof is van oordeel dat de verdachte geconfronteerd werd met een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zowel zijn lijf als zijn auto. Toen de verdachte nog in zijn auto zat, sloeg [slachtoffer] hem door de raamopening met een breekijzer tegen zijn gezicht. Ook sloeg [slachtoffer] tegen verdachtes auto. Nadat [slachtoffer] het bestuurdersportier had opengetrokken en de verdachte was uitgestapt, haalde [slachtoffer] opnieuw (herhaaldelijk) met het breekijzer naar hem uit, waarbij de verdachte met name op zijn hoofd werd geraakt. Gelet hierop is het hof van oordeel dat, op het moment waarop de verdachte [slachtoffer] met de fitness-stang begon te slaan, sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zowel verdachtes lijf als zijn auto.
Naar het oordeel van het hof stond het door de verdachte gebruikte verdedigingsmiddel in een redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. De verdachte werd geconfronteerd met een zeer ernstige aanranding van zijn lijf – [slachtoffer] sloeg hem met een breekijzer tegen het hoofd – waardoor de verdachte een reëel risico liep op levensbedreigend (hoofd)letsel. De ernst van deze aanranding rechtvaardigt in dit geval dat de verdachte een fitness-stang heeft ingezet om zichzelf te verdedigen.
Verder is het hof van oordeel dat verdachtes handelen voldoet aan het vereiste van subsidiariteit. De verdachte heeft aanvankelijk geprobeerd zich aan de aanranding te onttrekken door het bijrijdersraam te sluiten en achteruit te rijden. Dit laatste mislukte doordat de motor van zijn auto afsloeg. De verdachte begon zich pas te verdedigen met behulp van de fitness-stang nadat zijn onttrekkingspoging was mislukt doordat de motor van zijn auto was afgeslagen en nadat [slachtoffer] het bestuurdersportier had geopend en hem opnieuw met het breekijzer aanviel. De verdachte heeft dus een serieuze poging gedaan zich aan het geweld van [slachtoffer] te onttrekken en op het moment waarop hij zich met geweld begon te verdedigen, was er voor hem geen reële en redelijke mogelijkheid meer zich aan de aanranding te onttrekken.
Concluderend is het hof, met de verdediging en met het openbaar ministerie, van oordeel dat de verdachte een beroep toekomt op noodweer, voor zover de verdachte handelingen jegens [slachtoffer] heeft begaan voordat deze op de grond viel, en dat het bewezen verklaarde niet strafbaar is, een en ander voor zover het bewezen verklaarde is begaan zo lang sprake was van een noodweersituatie.
Noodweerexces
Nadat de verdachte was begonnen zichzelf te verdedigen door [slachtoffer] te slaan met een ijzeren fitness-stang, is [slachtoffer] op enig moment uitgegleden en op de grond gevallen. Naar het oordeel van het hof kwam hiermee een einde aan de noodweersituatie. Weliswaar had [slachtoffer] op dat moment nog steeds het breekijzer vast, maar zelfs als wordt aangenomen dat [slachtoffer] na zijn val nog steeds voornemens en in staat was op te staan en de verdachte opnieuw aan te vallen, had de verdachte op dat moment voldoende gelegenheid om zich aan deze eventuele volgende aanval te onttrekken.
Nadat [slachtoffer] op straat op de grond was gevallen, is de verdachte hem nog enige tijd blijven slaan met de fitness-stang. Aangezien op dat moment geen sprake meer was van een noodweersituatie, komt hem in zoverre geen beroep toe op noodweer.
De dan voorliggende vraag is of hem in zoverre wel een beroep toekomt op extensief noodweerexces. Het hof overweegt hierover het volgende.
In een geval waarin een verdachte een gedraging wordt verweten die heeft plaatsgevonden nadat een noodweersituatie weliswaar was beëindigd – en er daarvóór dus wel sprake was van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was – maar de verweten gedraging het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door die eerdere wederrechtelijke aanranding, kan de verdachte een beroep toekomen op noodweerexces. Uit het vereiste dat de gedraging het ‘onmiddellijk gevolg’ moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer.
Getuige [getuige 1] heeft het bewezen verklaarde gedeeltelijk zien plaatsvinden. [2] Terwijl de verdachte [slachtoffer] aan het slaan was, riep zij naar de verdachte dat hij daarmee moest stoppen. Hierop riep de verdachte naar de getuige: “Kijk eens naar mijn gezicht dan. Is dat normaal?”. Voorts heeft getuige [getuige 1] verklaard dat op het moment dat de kale man
(het hof begrijpt: [slachtoffer] )naar het politiebureau liep hij een ijzeren staaf op straat heeft gegooid
(het hof begrijpt: de koevoet, later aangetroffen door de politie midden op de rijbaan). [3]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zag dat de dikke man (
het hof begrijpt: [slachtoffer]) op de grond lag en dat de dunne man (
het hof begrijpt: verdachte) een knuppel had of iets wat daarop leek en dat de dunne man de dikke man zeker meer dan tien keer heel hard sloeg ter hoogte van diens hoofd. De getuige heeft verklaard dat het leek of de dunne man een waas voor zijn ogen had gekregen. Hij bleef maar slaan. [4]
Kort nadat het bewezen verklaarde had plaatsgevonden, trof verbalisant [verbalisant 1] de verdachte en [slachtoffer] aan voor de ingang van het politiebureau. [5] Verbalisant [verbalisant 1] hoorde dat de verdachte en [slachtoffer] tegen elkaar schreeuwden en zag dat beiden een bebloed gezicht hadden. Terwijl verbalisant [verbalisant 1] met de verdachte naar de ingang van het politiebureau liep, sprak zij de verdachte aan en vroeg zij hem wat er was gebeurd. Hierop begon de verdachte te schreeuwen dat het toch allemaal niet normaal was, dat [slachtoffer] bij zijn ex had ingebroken en dat [slachtoffer] was begonnen. Ook begon de verdachte weer tegen [slachtoffer] te schreeuwen.
Kort nadat de verdachte het politiebureau was binnengegaan, zei hij tegen verbalisant [verbalisant 2] : “Ik wil aangifte doen. Jullie hebben toch camera’s?”. [6] Vervolgens zei de verdachte dat [slachtoffer] heeft ingebroken en dat zijn, verdachtes, kind, daardoor nu een trauma heeft.
Verbalisant [verbalisant 3] nam waar dat de verdachte hevig geëmotioneerd was, namelijk dat hij woedend was. [7] De verbalisant hoorde de verdachte schreeuwen dat hij door [slachtoffer] met een koevoet in zijn gezicht was geslagen. Ook hoorde de verbalisant dat de verdachte schreeuwde dat hij met [slachtoffer] in gevecht was geraakt nadat [slachtoffer] een inbraak had gepleegd bij familie van de verdachte.
Tijdens het politieverhoor van 3 december 2016 is de verdachte gevraagd hoe vaak hij [slachtoffer] heeft geslagen. [8] Hierop antwoordde de verdachte dat hij dit niet meer weet, doordat het zwart werd voor zijn ogen. Toen de verdachte werd voorgehouden dat een getuige heeft verklaard dat de verdachte wel tien keer geslagen zou hebben, reageerde de verdachte hierop door te verklaren dat hij zichzelf niet was op dat moment. [9]
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij met [slachtoffer] in gesprek wilde en dat, toen [slachtoffer] hem (herhaaldelijk) sloeg met het breekijzer, hij hierdoor zo kwaad werd dat hij de controle verloor. Door die kwaadheid bleef hij doorslaan nadat [slachtoffer] op de grond was gevallen, aldus de verdachte.
Voor zover het bewezen verklaarde strafbaar is, wordt de verdachte verweten dat hij is doorgegaan met slaan nadat [slachtoffer] op de grond was gevallen. Het hof stelt vast dat op dat moment weliswaar geen sprake meer was van een noodweersituatie, maar dat deze verweten gedraging wel onmiddellijk is gevolgd op een (noodweer)situatie waarin de verdachte het slachtoffer was van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was.
Het hof acht aannemelijk geworden dat dit doorgaan met slaan het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt doordat [slachtoffer] de verdachte herhaaldelijk met een breekijzer tegen het hoofd had geslagen. Tijdens of kort na het slaan is door verschillende getuigen of verbalisanten waargenomen dat de verdachte aan het schreeuwen was of dat hij uitlatingen deed die erop duidden dat hij overstuur was. Verbalisant [verbalisant 3] heeft verdachtes gemoedstoestand op dat moment omschreven als ‘hevig geëmotioneerd’, waarbij het ging om hevige woede. Verder leidt het hof uit de verschillende uitlatingen van de verdachte af dat het ten minste aannemelijk is dat die hevige woede in aanzienlijke mate is veroorzaakt doordat [slachtoffer] hem had geslagen met het breekijzer. Zo wees de verdachte getuige [getuige 1] op het gezichtsletsel dat hij daardoor had opgelopen en schreeuwde hij tegen verbalisant [verbalisant 3] dat hij met een koevoet in zijn gezicht was geslagen. Weliswaar blijkt uit andere uitlatingen van de verdachte dat die hevige gemoedsbeweging mede is veroorzaakt doordat de verdachte [slachtoffer] verweet te hebben ingebroken bij verdachtes ex-partner, maar anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof niet gebleken dat verdachtes hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op kwaadheid jegens [slachtoffer] die met dit verwijt verband hield en aan het geweld met de breekijzer voorafging. Het hof acht niet uitgesloten dat deze kwaadheid mede een rol heeft gespeeld, doch het hof acht aannemelijk dat de hevige gemoedsbeweging zoals veroorzaakt door het slaan met het breekijzer, van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging.
Concluderend is het hof van oordeel dat, voor zover het bewezen verklaarde strafbaar is, de verdachte een beroep toekomt op noodweerexces. Dit brengt mee dat de verdachte hiervoor niet strafbaar is.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Voor zover het bewezen verklaarde is begaan voordat [slachtoffer] op de grond viel, is het hof van oordeel dat de verdachte een beroep toekomt op noodweer. Dit brengt mee dat het bewezen verklaarde in zoverre niet strafbaar is en dat het hof de verdachte hiervoor zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
Voor zover het bewezen verklaarde strafbaar is, wordt dit als volgt gekwalificeerd:

poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte
Voor zover het bewezen verklaarde strafbaar is, acht het hof de verdachte hiervoor niet strafbaar, omdat hem hiervoor een beroep toekomt op noodweerexces. Dit brengt mee dat het hof de verdachte hiervoor zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
Beslag
Het hof zal gelasten dat de volgende in beslag genomen voorwerpen worden teruggegeven aan de verdachte: het shirt en de broek.
Met betrekking tot de volgende in beslag genomen voorwerpen zal het hof gelasten dat deze worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende: de pet, het breekijzer, de jas en de fitness-stang.
Vordering van benadeelde partij [slachtoffer]
Benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering die strekt tot schadevergoeding tot een bedrag van € 18.960,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Daarbij strekt € 960,- tot vergoeding van materiële schade en € 18.000,- tot vergoeding van immateriële schade.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vordering toegewezen tot het bedrag van
€ 1.000,-, ter vergoeding van immateriële schade, en de benadeelde partij ten aanzien van het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep de volledige vordering gehandhaafd.
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar voor zover dit is begaan voordat [slachtoffer] op de grond viel en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar voor zover dit is begaan nadat [slachtoffer] op de grond viel, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte hiervoor niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een shirt (goednummer: 1641476) en een broek (goednummer: 1641477).
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een pet (goednummer: 1641455), een breekijzer (goednummer: 1641458), een jas (goednummer: 1641475) en een fitness-stang (goednummer: 1641464).
Vordering van benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. van der Geld, griffier,
en op 6 maart 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar ‘het politiedossier’ wordt bedoeld: het dossier van de politie, eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Markiezaten, DAP De Markiezaten, met registratienummer PL2000-2016310202 en sluitingsdatum 20 juni 2017, welk dossier bestaat uit 118 doorgenummerde pagina’s.
2.Pagina 93 van het politiedossier.
3.Pagina’s 93 en 54 van het politiedossier.
4.Pagina 95 van het politiedossier.
5.Pagina 37 van het politiedossier.
6.Pagina 39 van het politiedossier.
7.Pagina 63 van het politiedossier.
8.Pagina 101 van het politiedossier.
9.Pagina 103 van het politiedossier.