Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
[verzoeker] is vanwege een ernstige ziekte, in verband waarmee een eerder bepaalde behandeling toen geen doorgang heeft gevonden, niet verschenen.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij verzoeker niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzoek op grond van artikel 3:168 BW. De rechtbank had geoordeeld dat er in de gegeven omstandigheden niet meer gesproken kon worden van een gemeenschappelijk beheer, waardoor verzoeker niet langer bevoegd was om een verzoek in te dienen ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap op basis van artikel 3:171 BW.
Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.J.L.J. Pfeil, had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en om een andere beheerder aan te stellen. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.J.M.C. Huppertz, voerde aan dat er sinds een eerder arrest van het hof van 28 april 2015 geen sprake meer was van gemeenschappelijk beheer of een gemeenschap, en dat verzoeker derhalve niet-ontvankelijk verklaard diende te worden.
Het hof overwoog dat de eerdere uitspraak kracht van gewijsde had verkregen en dat de rechten en plichten met betrekking tot de panden per peildatum 28 april 2015 op verweerder waren overgegaan. Het hof concludeerde dat verzoeker, hoewel hij formeel nog als deelgenoot kon worden beschouwd, geen rechtens relevant belang meer had bij zijn verzoek. Daarom werd verzoeker in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en werd hij veroordeeld in de proceskosten.