ECLI:NL:GHSHE:2019:926

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
200.236.685_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partner- en kinderalimentatie na echtscheiding met overeenstemming tussen partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de wijziging van partner- en kinderalimentatie na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 december 2017 aangevochten. In deze beschikking was de kinderalimentatie en partneralimentatie vastgesteld, maar de vrouw was van mening dat deze bedragen niet meer in lijn waren met de huidige omstandigheden.

Het huwelijk van partijen was op 10 maart 2010 ontbonden door echtscheiding en zij hebben samen twee minderjarige kinderen. In het echtscheidingsconvenant was overeengekomen dat de man een bijdrage in de levensonderhoud van de vrouw en kinderalimentatie zou betalen. De vrouw verzocht het hof om de kinderalimentatie te verhogen en de partneralimentatie niet op nihil te stellen, zoals de man had verzocht.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 november 2018 hebben partijen hun standpunten toegelicht en zijn zij tot overeenstemming gekomen over de alimentatie. Het hof heeft vastgesteld dat de man de partneralimentatie met ingang van 25 juli 2017 op nihil kan stellen en dat de kinderalimentatie met ingang van 28 juni 2017 op € 196,40 per kind per maand wordt vastgesteld, met een verhoging naar € 253,33 per kind per maand per 1 januari 2019. De man is ook verantwoordelijk voor bepaalde bijkomende kosten, zoals reiskosten en schoolkosten van de kinderen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant vernietigd voor zover het betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, en heeft de eerdere afspraken tussen partijen opgenomen in de beschikking. De vrouw hoeft geen terugbetaling te doen van te veel ontvangen partneralimentatie. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Familie- en Jeugdrecht
zaaknummer : 200.236.685/01
zaaknummer rechtbank : C/01/322639 / FA RK 17-3178
beschikking van de meervoudige kamer van 7 maart 2019
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.A.H.M. Albrecht te Eindhoven,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.J. Lemmens te Deurne.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 27 maart 2018 in hoger beroep gekomen van de voormelde beschikking van 28 december 2017.
2.2.
De man heeft op 28 mei 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 november 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 11 november 2018 met bijlagen, ingekomen op 13 november 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 16 november 2018 met bijlagen, ingekomen op 19 november 2018.
2.4.
De hierna te noemen minderjarige kinderen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek van de vrouw in hoger beroep, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt. De brief van 10 juli 2018 van de vrouw
aan het hof laat het hof buiten beschouwing nu deze brief niet een reactie van de kinderen zelf bevat.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 27 november 2018 plaatsgevonden.
Ter mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mr. Albrecht namens de vrouw.
De vrouw is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
2.6.
Na de mondelinge behandeling zijn ter griffie van het hof de navolgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 12 februari 2019 met als bijlage de brief van de advocaat aan het hof van 12 februari 2019 waarin de advocaat van de vrouw het hof heeft bericht dat partijen in onderling overleg tot overeenstemming zijn gekomen, zoals weergegeven in de tevens als bijlage aangehechte, mede door de vrouw ondertekende, brief d.d. 6 februari 2019 van de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw, ingekomen op 12 februari 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 13 februari 2019 met als bijlage de brief van de advocaat van de man aan het hof d.d. 14 februari 2019, waarin de advocaat van de vrouw bevestigt dat partijen een regeling hebben getroffen die gelijk is aan de voormelde mede door de vrouw ondertekende brief van de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw d.d. 6 februari 2019, ingekomen op 14 februari 2019.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Het huwelijk van partijen is op 10 maart 2010 ontbonden door echtscheiding.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige 1] ( [de minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 2] ( [de minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] .
3.4.
Bij beschikking van 24 februari 2010 heeft de rechtbank Amsterdam tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de regeling, zoals tussen partijen overeengekomen in het aan die beschikking gehechte echtscheidingsconvenant, als herhaald en ingelast wordt beschouwd en deel uitmaakt van die beschikking.
In voormeld, door partijen op 14 januari 2010 ondertekende, echtscheidingsconvenant zijn partijen onder meer overeengekomen dat de man aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) betaalt van € 608,- per maand. In het van het echtscheidingsconvenant deel uitmakende ouderschapsplan zijn partijen een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) overeengekomen van € 170,- per kind per maand.
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2017 € 664,83 per maand en de kinderalimentatie € 185,89 per kind per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van 24 februari 2010 en het echtscheidingsconvenant, de kinderalimentatie met ingang van 28 juni 2017 nader bepaald op € 196,40 per kind per maand en de partneralimentatie met ingang van 25 juli 2017 nader op nihil.
4.2.
De vrouw heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2010 en het daarin opgenomen echtscheidingsconvenant te wijzigen voor zover het de kinderalimentatie en de partneralimentatie betreft en de kinderalimentatie met ingang van 28 juni 2017 nader te bepalen op € 350,- per kind per maand en, naar het hof begrijpt, het verzoek van de man tot nihilstelling van de partneralimentatie alsnog af te wijzen.
4.3.
De man heeft verzocht de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het hoger beroep van de vrouw te verwerpen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Uit het voormelde journaalbericht van de zijde van de vrouw van 12 februari 2019 met bijlage en voormeld journaalbericht van de zijde van de man van 14 februari 2019 blijkt dat partijen na de mondelinge behandeling, waarbij partijen hun standpunten uitvoerig hebben toegelicht, na die mondelinge behandeling tot overeenstemming zijn gekomen.
5.2.
Partijen zijn, zakelijk weergegeven, het navolgende overeengekomen:
- de partneralimentatie wordt op nihil gesteld met ingang van 25 juli 2017;
- hetgeen de vrouw uit hoofde van deze alimentatie van de man heeft ontvangen hoeft niet door haar terugbetaald te worden;
- de door de man te betalen kinderalimentatie bedraagt vanaf 28 juni 2017 € 196,40 per
kind per maand;
- met ingang van 1 januari 2019 wordt deze kinderalimentatie gewijzigd naar € 253,33
per kind per maand;
- de man zal naast deze kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2019 tot en met het eindexamen van dit schooljaar de OV-kosten van de kinderen voor wat betreft hun reiskosten tussen thuis en school voldoen, welke volgens opgave van de vrouw voor [de minderjarige 2] € 77,64 per maand bedragen en voor [de minderjarige 1] € 67,80 per maand;
- de man zal de vervoerkosten aan de kinderen zelf overmaken. Zij kunnen deze dan op hun OV kaart zetten.
- zolang [de minderjarige 2] onder contract staat bij het castingbureau en hij daar nog geen inkomen mee verdient zal de man in overleg met de vrouw haar, dan wel [de minderjarige 2] rechtstreeks het bedrag van € 18,75 per maand voldoen;
- de man zal de helft van de kosten voor het examenschoolreis van de kinderen voldoen. De man ontvangt daarvan graag de rekening (van [de minderjarige 1] of [de minderjarige 2] ) met de betaalgegevens, zodat hij deze kosten rechtstreeks aan school kan overmaken;
- de man is bereid de openstaande bedragen van de Taalbrug van tweemaal € 75,- aan de Taalbrug te voldoen zodra de vrouw de factuur van deze kosten, met daarop vermeld de betaalgegevens, aan de man heeft overhandigd.
5.3.
Partijen hebben het hof verzocht de tussen hen gemaakte afspraken op te nemen in de door het hof te geven beschikking aan welk verzoek het hof zal voldoen als in het dictum van deze beschikking is weergegeven. Hetgeen niet in het dictum is weergegeven leent zich niet voor opname in het dictum maar bindt partijen wel.
5.4.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 december 2017 uitsluitend voor zover het betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2010 en het daarin opgenomen echtscheidingsconvenant voor zover het de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
dient te betalen:
- in de periode 28 juni 2017 tot en met 31 december 2018 een bedrag van € 196,40 per kind per maand;
- met ingang van 1 januari 2019 een bedrag van 253,33 per kind per maand,
de nog niet verschenen termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van 25 juli 2017 op nihil;
bepaalt dat de vrouw hetgeen de man haar uit hoofde van de bijdrage in haar levensonderhoud te veel heeft betaald, niet aan de man hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en
K.A. Boshouwers en bijgestaan door de griffier en is op 7 maart 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.