Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[de pleegouder 2],
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader van een minderjarige, die in een pleeggezin verblijft, tegen de beschikking van de rechtbank Limburg waarin het gezag van de vader over zijn dochter is beëindigd. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. E.H.J. Coppers, heeft op 25 oktober 2018 beroep aangetekend tegen deze beslissing. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 januari 2019, waarbij de vader, de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling (GI) aanwezig waren. De pleegouders waren afwezig.
De rechtbank had eerder, op 20 augustus 2009, de ondertoezichtstelling van de minderjarige uitgesproken en sinds 24 augustus 2016 is zij uithuisgeplaatst. De moeder van de minderjarige is op 3 februari 2017 overleden. De vader is van mening dat de gezagsbeëindiging onterecht is, vooral gezien de omstandigheden van het overlijden van de moeder en de impact op de minderjarige. Hij stelt dat hij in staat is om voor zijn dochter te zorgen en dat de juridische band met hem niet verbroken moet worden.
De Raad voor de Kinderbescherming en de GI hebben echter betoogd dat de gezagsbeëindiging in het belang van de minderjarige is, gezien haar kwetsbare situatie en de zorgen over haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Het hof heeft de argumenten van de vader, de raad en de GI gewogen en is tot de conclusie gekomen dat het gezag van de vader niet kan worden hersteld. De minderjarige heeft stabiliteit en veiligheid gevonden in het pleeggezin, wat essentieel is voor haar ontwikkeling. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten tussen partijen.