ECLI:NL:GHSHE:2019:922

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
200.248.412_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindiging van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader van een minderjarige, die in een pleeggezin verblijft, tegen de beschikking van de rechtbank Limburg waarin het gezag van de vader over zijn dochter is beëindigd. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. E.H.J. Coppers, heeft op 25 oktober 2018 beroep aangetekend tegen deze beslissing. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 januari 2019, waarbij de vader, de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling (GI) aanwezig waren. De pleegouders waren afwezig.

De rechtbank had eerder, op 20 augustus 2009, de ondertoezichtstelling van de minderjarige uitgesproken en sinds 24 augustus 2016 is zij uithuisgeplaatst. De moeder van de minderjarige is op 3 februari 2017 overleden. De vader is van mening dat de gezagsbeëindiging onterecht is, vooral gezien de omstandigheden van het overlijden van de moeder en de impact op de minderjarige. Hij stelt dat hij in staat is om voor zijn dochter te zorgen en dat de juridische band met hem niet verbroken moet worden.

De Raad voor de Kinderbescherming en de GI hebben echter betoogd dat de gezagsbeëindiging in het belang van de minderjarige is, gezien haar kwetsbare situatie en de zorgen over haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Het hof heeft de argumenten van de vader, de raad en de GI gewogen en is tot de conclusie gekomen dat het gezag van de vader niet kan worden hersteld. De minderjarige heeft stabiliteit en veiligheid gevonden in het pleeggezin, wat essentieel is voor haar ontwikkeling. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 maart 2019
Zaaknummer : 200.248.412/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/247250 / FA RK 18-820
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.H.J. Coppers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
[de pleegouder 1]en
[de pleegouder 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 26 juli 2018, uitgesproken onder voornoemd nummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 oktober 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de inleidende verzoeken van de raad af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
De GI heeft op 19 december 2018 een verweerschrift, met productie, ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Coppers;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De pleegouders, zijn met bericht van verhindering d.d. 5 januari 2019, bij het hof ingekomen op 8 januari 2019, niet verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
[de minderjarige] is geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige] ).
3.2.
Bij beschikking van 20 augustus 2009 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uitgesproken. Sinds 24 augustus 2016 is [de minderjarige] met een machtiging uithuisgeplaatst. Sinds 29 augustus 2016 verblijft [de minderjarige] in het huidige perspectief biedende pleeggezin. De moeder van [de minderjarige] is op 3 februari 2017 overleden.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de vader beëindigd en de GI tot voogdes over [de minderjarige] benoemd.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is vastgesteld dat de grieven in het beroepschrift van de vader per abuis zien op [zus van de minderjarige] , de zus van [de minderjarige] . De advocaat van de vader heeft toegelicht dat de bezwaren tegen de gezagsbeëindiging van [de minderjarige] dezelfde zijn als de bezwaren tegen de gezagsbeëindiging van [zus van de minderjarige] . Overal waar in het beroepschrift ‘ [zus van de minderjarige] ’ staat vermeld, kan ‘ [de minderjarige] ’ worden gelezen, aldus de advocaat van de vader. De raad en de GI hebben verklaard dat voor hen duidelijk is welke bezwaren de vader tegen de gezagsbeëindiging van [de minderjarige] heeft. Het hof stelt vast dat het hoger beroep van de vader in de zaak van [de minderjarige] alleen ziet op de gezagsbeëindiging (en niet op de beslissing ten aanzien van de voogdes) en zal dit beroep met inachtneming van het voorgaande behandelen.
3.6.
De vader heeft, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
De vader vindt dat er grote terughoudendheid moet worden betracht bij een gezagsbeëindiging. Dat geldt temeer nu de moeder van [de minderjarige] is overleden en zij niet thuis woont. De familiaire banden staan al onder druk en door een gezagsbeëindiging zal ook de juridische band met haar laatste ouder worden verbroken.
Verder is de vader geschikt als ouder. [de minderjarige] heeft na de breuk met de moeder, samen met haar broer en zusje, bij de vader gewoond. De vader is gezond, heeft vast werk en kan terugvallen op familie. [de minderjarige] is uithuisgeplaatst omdat haar broer zich seksueel grensoverschrijdend zou hebben gedragen jegens zijn zusjes.
Het contact met [de minderjarige] is goed. De vader heeft geen moeite met de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin. [de minderjarige] zit op haar plek in het pleeggezin.
3.7.
De raad handhaaft het verzoek en heeft, kort samengevat, aanvullend aangevoerd dat het positief is dat de vader aangeeft dat [de minderjarige] op de goede plek zit. Zekerheid is van belang voor [de minderjarige] , die veel heeft meegemaakt en al twee keer is geconfronteerd met een overlijden, het overlijden van haar moeder, in 2017 en het overlijden van haar pleegbroer in 2018. Verder is het belangrijk om te blijven investeren in het contact tussen de vader en [de minderjarige] . De omgang zal makkelijker verlopen als de vader niet ook allerlei zaken hoeft te regelen rondom [de minderjarige] .
3.8.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan. Een gezagsbeëindiging is in het belang van [de minderjarige] . Zij ontwikkelt zich leeftijdsadequaat in het pleeggezin, maar er zijn wel zorgen over haar sociaal-emotionele ontwikkeling. [de minderjarige] is aangemeld voor traumaverwerking en de hulpverlening mag niet vertraagd worden. In het verleden is dit wel gebeurd door toedoen van de vader. Door alle zaken die geregeld moeten worden bij de vader weg te nemen ontstaat er meer rust en kan de vader meer genieten van de omgang met [de minderjarige] . Het contact tussen [de minderjarige] en haar broer verloopt nog onregelmatig en toezicht van een volwassene is noodzakelijk. Het contact met haar zus verloopt regelmatig, maar de samenwerking tussen de haar pleegouders en de stiefvader van haar zus is ambivalent. Hierin is nog een rol weggelegd voor de GI. Bovendien moet voor [de minderjarige] duidelijk zijn dat zij opgroeit in het pleegezin.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het gezag over [de minderjarige] aan de GI behoort te blijven. Er was sprake van een belaste voorgeschiedenis en dat maakt dat [de minderjarige] een kwetsbaar meisje is. Er was in haar jonge jaren sprake van een onveilige en onvoorspelbare opvoedsituatie. Haar opvoeders waren zowel fysiek als emotioneel niet altijd beschikbaar. Daardoor ontstonden er ernstige zorgen over haar sociaal-emotionele ontwikkeling. [de minderjarige] heeft twee keer een overlijden in de nabije omgeving meegemaakt. Een terugplaatsing naar de vader zit er niet in. Hij heeft onvoldoende opvoedingsvaardigheden om bij [de minderjarige] aan te kunnen sluiten en haar te kunnen geven wat zij nodig heeft. In het pleeggezin, waar [de minderjarige] al ruim twee jaar verblijft, heeft [de minderjarige] de benodigde stabiliteit, veiligheid, liefde en aandacht gevonden. De pleegouders stimuleren [de minderjarige] in haar ontwikkeling. Bovendien is het van belang dat [de minderjarige] duidelijkheid krijgt over haar toekomstperspectief.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
Daarbij merkt het hof nog op dat het vader zijn en de omgang die daar voor [de minderjarige] en de vader uit voortvloeit, voor beiden van grote betekenis zijn, zo als ook uit het verhandelde ter zitting is gebleken.
3.11.
Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd tussen partijen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 26 juli 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en M.A. Ossentjuk en is in het openbaar uitgesproken door mr. C.N.M. Antens op 7 maart 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.