ECLI:NL:GHSHE:2019:894

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
20-003661-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de strafzaak van diefstal en verkeersdelicten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, poging tot diefstal, rijden onder invloed en rijden met een ingevorderd rijbewijs. Het hof heeft de verdachte ter zake van deze feiten veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

De tenlastelegging omvatte vier feiten: diefstal van fietsen, poging tot diefstal door middel van braak, overtreding van de Wegenverkeerswet door rijden onder invloed, en het rijden met een ingevorderd rijbewijs. De verdachte heeft in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstallen en de verkeersdelicten. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte, die eerder onherroepelijk was veroordeeld. Het hof heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van het hoger beroep in overweging genomen, maar heeft geen aanleiding gezien om de straf te matigen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003661-16
Uitspraak : 7 maart 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 november 2016 in de strafzaak met parketnummer 03-101980-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedag] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen (feit 1), poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de
schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak (feit 2 primair), overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 3) en overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 4) veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste is gelegd en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis. Met betrekking tot de in beslag genomen goederen heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat die goederen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbenden.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ter zake van hetgeen in beslag is genomen heeft de verdediging bepleit dat de betreffende goederen kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbenden.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 mei 2015 in de gemeente Boxmeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een damesfiets van het merk Gazelle, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] en/of
- een herenfiets van het merk Gazelle, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] ,
- en/of een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededaders;
2.
primair
hij op of omstreeks 25 mei 2015 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer kelderbox(en)/fietsenstalling(en) behorende bij een flat aan de Hoge Beek weg te nemen een of meer fiets(en), in elk geval een of meer goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die kelderbox(en)/fietsenstalling(en) te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, met dat oogmerk zich heeft begeven naar genoemde flat en/of (vervolgens) een toegangsdeur van die flat heeft geforceerd/vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
[mededader 1] en/of [mededader 2] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)nen) op of omstreeks 25 mei 2015 in de gemeente Venray, ter uitvoering van het door die [mededader 1] en/of [mededader 2] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer kelderbox(en)/fietsenstalling(en) behorende bij een flat aan de Hoge Beek weg te nemen fiets(en), althans een of meer goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan een of meer ander(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [mededader 1] en/of [mededader 2] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of aan verdachte,en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen fiets(en)/goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, met een of meer van zijn/haar/hun mededader(s), althans alleen, met dat oogmerk zich heeft/hebben begeven naar genoemde flat en/of (vervolgens) een toegangsdeur van die flat heeft/hebben geforceerd/vernield, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 25 mei 2015 in de gemeente Venray en/of elders in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest
- door zijn, verdachtes, personenauto, ten behoeve van het plegen van genoemd misdrijf, ter beschikking te stellen aan die [mededader 1] en/of [mededader 2] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of
- door zich (vervolgens) tezamen met die [mededader 1] en/of een of meer ander(en), in die personenauto naar genoemde flat te begeven en/of (vervolgens) aldaar (de sloten van) een of meer toegangsdeur(en) te bekijken ten behoeve van een voorverkenning van de plaats delict en/of
- door zich (vervolgens) (nogmaals) tezamen met die [mededader 1] en/of die [mededader 2] en/of die onbekend gebleven perso(o)nen), in die personenauto met daarin een hoeveelheid inbrekerswerktuig, naar genoemde flat te begeven en/of
- door inbrekerswerktuig te overhandigen aan die [mededader 1] en/of aan een of meer ander(en) en/of
- door (vervolgens) (in die personenauto) te wachten/op de uitkijk te staan;
3.
hij op of omstreeks 25 mei 2015 in de gemeente Venray, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 380 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
4.
hij op of omstreeks 25 mei 2015 in de gemeente Venray, als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs was gevorderd en/of van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, Hoge Beek, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 25 mei 2015 in de gemeente Boxmeer, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een damesfiets van het merk Gazelle, toebehorende aan [aangeefster] en
- een herenfiets van het merk Gazelle, toebehorende aan [aangever]
2.
primair
hij op 25 mei 2015 in de gemeente Venray ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kelderbox/fietsenstalling behorende bij een flat aan de Hoge Beek weg te nemen een of meer fiets(en), in elk geval een of meer goed(eren), toebehorende aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot die kelderbox/fietsenstalling te verschaffen door middel van braak, met dat oogmerk zich heeft begeven naar genoemde flat en (vervolgens) een toegangsdeur van die flat heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij omstreeks 25 mei 2015 in de gemeente Venray, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 380 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
4.
hij omstreeks 25 mei 2015 in de gemeente Venray, als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs, was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, Hoge Beek, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemeen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak van feit 1 en feit 2
De verdediging heef ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 en feit 2 primair ten laste is gelegd. Daartoe is – kort gezegd – het volgende aangevoerd:
I. de verdachte is weliswaar met zijn mededaders meegegaan, maar dat heeft hij louter gedaan om belastende informatie ten aanzien van hen te verkrijgen teneinde die informatie bij de politie kenbaar te maken;
II. op basis van de inhoud van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ad I.
Het hof acht de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij ten aanzien van zijn mededaders slechts bewijs wilde verzamelen teneinde die informatie aan de politie kenbaar te maken ongeloofwaardig.
Aan dit oordeel ligt in de eerste plaats het volgende ten grondslag. Uit het dossier blijkt dat op 25 mei 2015 achtereenvolgens verschillende strafbare feiten hebben plaatsgevonden. De verdachte heeft de politie daarvan niet (direct) na de voltooiing van de verschillende feiten op de hoogte gebracht. Hij heeft de politie bijvoorbeeld niet geïnformeerd over de omstandigheid dat bij de woning van zijn mededaders fietsen stonden, die waren weggenomen, hetgeen belastende informatie kon opleveren. Evenmin heeft de verdachte – terwijl hij in de auto zat en zijn mededaders naar de flat liepen – de politie gebeld om mede te delen dat zijn mededaders op dat moment bezig waren met het openbreken van een deur, hetgeen een aanhouding op heterdaad had kunnen opleveren. De verdachte heeft evenwel pas nadat hij zelf door de politie was aangehouden naar voren gebracht dat hij met zijn mededaders was meegegaan om belastende informatie te verzamelen.
Voorts leidt het hof uit het handelen van de verdachte bij zijn aanhouding af dat hij niet voornemens was de politie te informeren over de door hem vergaarde informatie. De verdachte heeft – toen hij in contact kwam met de verbalisanten – niet (onmiddellijk) medegedeeld dat het (slechts) zijn plan was om bewijs te verzamelen tegen zijn mededaders. Integendeel, verbalisant [verbalisant 1] zag dat de verdachte met de personenauto achteruit reed, waarop de verbalisant luidkeels riep dat de verdachte de auto tot stilstand moest brengen. Dit deed de verdachte evenwel niet. Hierop opende de verbalisant de bestuurdersportier en zag en voelde hij dat de verdachte gas gaf en dat de personenauto achteruit reed. Voorts heeft de verbalisant gerelateerd dat de verdachte zich aan zijn aanhouding probeerde te onttrekken door met zijn rechterhand vast te houden aan de stuurkolom en met zijn linkerhand het bestuurdersportier probeerde te sluiten. Voornoemde gedragingen duiden naar het oordeel van het hof er geenszins op dat de verdachte belastende informatie betreffende zijn mededaders aan de politie kenbaar wilde maken.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Ad II.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste is gelegde stelt het hof vast dat op 25 mei 2015 meerdere fietsen zijn weggenomen. De verdachte heeft daaromtrent verklaard dat hij zijn auto op verzoek van de medeverdachte heeft uitgeleend en vervolgens is hij met zijn medeverdachten meegegaan naar de locatie waar de fietsen zijn weggenomen. Voorts kan uit de verklaring van de verdachte worden afgeleid dat de fietsen in zijn auto zijn geplaatst en meegenomen. De fietsen werden geplaatst bij een woning gelegen aan de Spinetstraat te Venray. De verdachte was op de hoogte van het feit waar de fietsen werden geplaatst en heeft de politie daarover – eerst na zijn aanhouding – geïnformeerd. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben dienaangaande gerelateerd dat zij een dames- en een herenfiets van het merk Gazelle aantroffen voor de berging van een woning gelegen aan de Spinetstraat te Venray en dat deze fietsen niet zichtbaar waren vanaf de openbare weg.
Nu de verdachte zijn auto ter beschikking heeft gesteld aan de medeverdachte, hij aanwezig was bij de wegnemingshandelingen, de verdachte en de medeverdachten met de auto van de verdachte de fietsen hebben verplaatst naar een woning te Venray, alwaar de fietsen uit het zicht werden neergezet, is het hof van oordeel dat de verdachte op belangrijke momenten aanwezig is geweest bij de uitvoering van de fietsendiefstallen. De verdachte heeft zich – bijvoorbeeld op het moment dat een mededader bezig was om een fiets uit een fietsenrek weg te nemen – niet van de situatie gedistantieerd. Integendeel, de verdachte is met de medeverdachten weggereden en de weggenomen fietsen werden bij een woning in Venray neergezet. Gelet op het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, zodat het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen acht.
Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde stelt het hof vast dat de verdachte met (in ieder geval) één van zijn medeverdachten op 25 mei 2015 met een personenauto is gereden naar de Hoge Beek in de gemeente Venray. Volgens de verklaring van getuige [getuige] is de medeverdachte vervolgens naar de toegangsdeur van de fietsenstalling gelopen en heeft hij met zijn mobiele telefoon een foto gemaakt van het slot van de toegangsdeur. Ook heeft de medeverdachte een foto gemaakt van de fietsen die daar stonden. Uit de verklaring van [getuige] blijkt voorts dat de medeverdachte terugliep naar de personenauto en dat de medeverdachte en de verdachte even later weer terugliepen naar de toegangsdeur van de fietsenstalling. De getuige zag dat de medeverdachte wederom foto’s maakte en zag dat hij deze foto’s liet zien aan de verdachte. De getuige zag ook dat de verdachte en de mededader weer terugliepen naar de personenauto (met kenteken [kenteken] ) en wegreden. Omstreeks 23.30 uur zag [getuige] weer dezelfde personenauto. [getuige] zag dat de mededader uitstapte vanaf de bijrijderstoel en dat hij naar de toegangsdeur van de fietsenstalling liep. Vervolgens hoorde [getuige] diverse kraak- en breekgeluiden. Daarna zag [getuige] dat de medeverdachte terugliep naar de personenauto en tegen de verdachte zei ‘hier lukt het niet mee’. [getuige] zag dat er in de auto werd gezocht en hoorde dat de medeverdachte tegen de verdachte zei ‘dit is goed, hier lukt het wel mee’. Vervolgens zag [getuige] dat het achterportier van de personenauto werd geopend en dat er een vrouw uitstapte. [getuige] zag dat de mededaders van de verdachte naar de toegangsdeur van de fietsenstalling liepen en hoorde hij breekgeluiden. De toegangsdeur werd geopend en de medeverdachten liepen naar binnen. Hierop heeft [getuige] de politie gebeld. De verdachte zat op dat moment nog in de personenauto. De verbalisanten die ter plaatse zijn gegaan hebben de verdachte aangehouden. In de personenauto werden diverse inbrekerswerktuigen aangetroffen. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat – op het moment dat hij de eerste keer met de medeverdachte bij de fietsenstalling was – hij fietsen zag door een ruit in de deur. Ter zake van het moment dat de verdachte en zijn medeverdachten de tweede keer bij de fietsenstalling waren, heeft hij verklaard dat één van zijn medeverdachten probeerde de deur van de fietsenstalling te openen, hetgeen niet lukte. Hierop is de medeverdachte teruggelopen naar de auto en heeft de verdachte aan zijn medeverdachte de leatherman gegeven die in de deur van de auto lag. Vervolgens zijn de medeverdachten opnieuw naar de toegangsdeur van de fietsenstalling gelopen en is die deur opengebroken. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij op de galerij twee mensen zag staan en dat hij toen wist ‘dat het niet ging lukken’. Hierop heeft de verdachte de auto verplaatst, zodat de mensen op de galerij niet naar de auto zouden kunnen wijzen.
Nu de verdachte – in het kader van de voorbereiding van de uitvoering van het delict – samen met één van zijn medeverdachten naar de toegangsdeur van de fietsenstalling is gegaan, aldaar naar de fietsen is gekeken en foto’s werden gemaakt (van het slot) van de toegangsdeur van de fietsenstalling, is naar het oordeel van het hof sprake geweest van een gezamenlijk plan om (uiteindelijk) fietsen en/of andere goederen weg te nemen door middel van braak. Dat sprake is geweest van een gezamenlijk plan blijkt naar het oordeel van het hof eveneens uit de omstandigheid dat de verdachte en zijn mededaders later die avond – met inbrekerswerktuig in de auto – zijn teruggekeerd naar de locatie alwaar zij eerder waren geweest, daar hadden gekeken en foto’s hadden gemaakt. Een medeverdachte heeft getracht de toegangsdeur van de fietsenstalling te forceren, hetgeen niet lukte. Deze medeverdachte heeft ook aan de verdachte medegedeeld dat ‘het niet lukte’, waarop de verdachte een leatherman aan de medeverdachte gaf, omdat het ‘daar wel mee zou lukken’.
Vervolgens hebben de medeverdachten de toegangsdeur van de fietsenstalling geforceerd. Ook de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij zag dat er twee mensen op de galerij stonden en dat hij op dat moment wist dat het niet ging lukken, duidt er naar het oordeel van het hof op dat sprake is geweest van een gezamenlijk plan. Uit zijn verklaring blijkt bovendien dat hij de auto wilde verplaatsen om betrapping (door het wijzen van de getuigen) te voorkomen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten teneinde uit de kelderbox/fietsenstalling fietsen en/of andere goederen weg te nemen door middel van braak. Het hof acht het ten laste gelegde medeplegen derhalve bewezen.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak van feit 3 en feit 4
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 3 en feit 4 aan hem ten laste is gelegd. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet met de personenauto heeft gereden, zodat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte als bestuurder een voertuig (personenauto) heeft bestuurd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het verweer van de verdediging – inhoudende dat de verdachte niet met de personenauto heeft gereden – vindt zijn weerlegging reeds in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, zodat het geen verdere bespreking behoeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat – indien het voor zover het hof tot een bewezenverklaring van één of meer feiten komt – het hof – mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep – bij de strafoplegging aansluiting zoekt bij de door de politierechter opgelegde straf. De verdediging heeft ook bepleit toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, omdat – indien het hof vaststelt dat de verdachte een personenauto heeft bestuurd – de verdachte de auto mogelijk slechts een paar meter heeft verplaatst. Hij heeft echter niet op de provinciale weg gereden. Dit betreft een omstandigheid waarbij in het kader van de straftoemeting rekening dient te worden gehouden, aldus de verdediging.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de op te leggen straf heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van fietsen. Fietsendiefstal is een ergerlijk feit, dat schade en hinder voor de slachtoffers veroorzaakt. Bovendien heeft de verdachte daardoor inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van anderen. Voorts heeft de verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal door middel van braak. Hierbij is schade veroorzaakt aan een deur en een kozijn. De verdachte heeft zich niet alleen schuldig gemaakt aan vermogensdelicten, maar ook in strijd gehandeld met bepalingen van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte in zijn adem uitging boven de wettelijke norm. Ook heeft de verdachte een personenauto bestuurd terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. Met de invordering van het rijbewijs werd beoogd de verkeersveiligheid te beschermen. Door desondanks een personenauto te besturen heeft de verdachte zijn eigen belangen boven het maatschappelijk belang van de verkeersveiligheid voorrang gegeven. Bovendien heeft hij daarmee blijk gegeven aan het handelen van het bevoegd gezag onvoldoende gewicht toe te kennen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten eerder onherroepelijk is veroordeeld. Voorts blijkt daaruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op de inhoud van een reclasseringsrapport van 7 juli 2016. Uit voornoemd rapport blijkt onder meer dat de verdachte langdurig verslaafd is geweest aan cocaïne en alcohol, maar dat hij deze middelen niet meer gebruikt, hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd. Voorts blijkt uit het rapport van de reclassering dat het recidiverisico als matig wordt ingeschat.
Het hof heeft zich rekenschap gegeven van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Deze termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 1 december 2016, de dag waarop van de zijde van de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Het hof wijst het onderhavige arrest op 7 maart 2019. Het hof stelt vast dat het niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen. In hoger beroep is de redelijke termijn met een periode van ongeveer 3 maanden overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep heeft in het bijzonder te maken met het feit dat de behandeling van de onderhavige zaak tweemaal (op 20 juli 2018 en 15 november 2018) op verzoek van de verdediging is aangehouden. Bovendien heeft de raadsheer-commissaris – op verzoek van de verdediging – in de periode voorafgaand aan 20 juli 2018 verschillende getuigen gehoord. Gelet op voornoemde omstandigheden zal het hof in het kader van de strafoplegging geen gevolgen verbinden aan de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Gelet op de aard en ernst van de feiten ziet het hof geen aanleiding om (ten aanzien van één of meer feiten) toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof ziet – gelet op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijkheid van de verdachte – evenmin aanleiding om geen straf of maatregel aan de verdachte op te leggen.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een taakstraf op te leggen van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Beslag
Op basis van de inhoud van het dossier is het hof gebleken dat de in beslag genomen fietsen reeds aan de rechthebbenden zijn teruggegeven. Een te nemen beslissing ter zake van het (gelegde) beslag is derhalve niet meer aan de orde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. N. van der Laan en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 7 maart 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van der Laan en mr. Van der Bijl zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.