In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg van 7 februari 2018. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de officier van justitie niet-ontvankelijk was verklaard in zijn vordering. De veroordeelde, geboren in 1965, was betrokken bij de teelt van hennepplanten. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op € 6.000,00 beoordeeld. De verdediging pleitte voor afwijzing van de vordering of voor een nihilbedrag. Het hof heeft de eerdere uitspraak vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 6.000,00, na een uitgebreide berekening van de opbrengsten en kosten van de hennepkwekerij. Het hof heeft daarbij gebruik gemaakt van rapporten over de opbrengst van hennepplanten en de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.