In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [appellant], en zijn werkgever, aangeduid als [geïntimeerde], over de toekenning van een bonus. De appellant was van 1 oktober 2008 tot 1 april 2016 werkzaam als Head of Sales bij de geïntimeerde. De bonusregeling vereiste dat werknemers in dienst moesten zijn ten tijde van de uitbetaling van de bonus. De appellant heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd voordat de bonus werd uitbetaald, wat leidde tot de vraag of hij recht had op deze bonus.
De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van de appellant afgewezen, wat de appellant in hoger beroep aanvecht. Hij stelt dat hij niet op de hoogte was van de voorwaarden van de bonusregeling en dat het niet toekennen van de bonus in strijd is met het beginsel van goed werkgeverschap. Het hof oordeelt dat de appellant niet kan worden gevolgd in zijn betoog, aangezien de voorwaarden voor de bonus duidelijk waren en ook in voorgaande jaren van toepassing waren. Het hof concludeert dat de appellant geen recht heeft op de bonus, omdat hij niet in dienst was ten tijde van de uitbetaling en dat de werkgever zich terecht op de voorwaarden heeft beroepen.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 15 januari 2019 door de rechters J.P. de Haan, M.E. Smorenburg en P.S. Kamminga.