ECLI:NL:GHSHE:2019:86

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
200.221.236_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over bonusregeling en goed werkgeverschap in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [appellant], en zijn werkgever, aangeduid als [geïntimeerde], over de toekenning van een bonus. De appellant was van 1 oktober 2008 tot 1 april 2016 werkzaam als Head of Sales bij de geïntimeerde. De bonusregeling vereiste dat werknemers in dienst moesten zijn ten tijde van de uitbetaling van de bonus. De appellant heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd voordat de bonus werd uitbetaald, wat leidde tot de vraag of hij recht had op deze bonus.

De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van de appellant afgewezen, wat de appellant in hoger beroep aanvecht. Hij stelt dat hij niet op de hoogte was van de voorwaarden van de bonusregeling en dat het niet toekennen van de bonus in strijd is met het beginsel van goed werkgeverschap. Het hof oordeelt dat de appellant niet kan worden gevolgd in zijn betoog, aangezien de voorwaarden voor de bonus duidelijk waren en ook in voorgaande jaren van toepassing waren. Het hof concludeert dat de appellant geen recht heeft op de bonus, omdat hij niet in dienst was ten tijde van de uitbetaling en dat de werkgever zich terecht op de voorwaarden heeft beroepen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 15 januari 2019 door de rechters J.P. de Haan, M.E. Smorenburg en P.S. Kamminga.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.221.236/01
arrest van 15 januari 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. P.F. van Esseveldt te Utrecht,
tegen
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. L.G.C.M. de Wit te Oosterhout NB,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 3 oktober 2017 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer 5454977 CV EXPL 16-6007 gewezen vonnis van 10 mei 2017.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 3 oktober 2017 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 november 2017;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter onder het kopje
3. De feitenvastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal deze feiten hierna weergeven.
6.1.1.
[appellant] is van 1 oktober 2008 tot 1 april 2016 werkzaam geweest bij [geïntimeerde] in de functie van Head of Sales.
6.1.2.
In de arbeidsovereenkomst staat, voor zover van belang, het volgende:

(..)
10.Holidays
The EMPLOYEE will be entitled, in addition to Bank and Public Holidays, to 36 working days’ paid holiday in each holiday year (1 January to 31 December), to be taken at times agreed within the logistics team.
(..)
6.1.3.
In de ‘ [geïntimeerde] 2016 Discretionary Bonus Scheme – Rules of the Scheme’ staat, voor zover van belang, het volgende:

(..)
Bonus Payment Timings
(..)
At the year-end, it is likely that the shareholders will want to make sure that there are no audit adjustments which could impact the bonus calculation, meaning that payment will not occur until the auditors have completed their fieldwork and have notified any proposed adjustment to the CFO in a closing meeting. The closing meeting usually takes place in June and bonuses will be paid after this has taken place and bonus payments have been approved. Employees must be employed at the time the payments are made to receive a bonus.
(..)
6.2.1.
In eerste aanleg vorderde [appellant] , zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, na vermindering van eis, [geïntimeerde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
a. aan [appellant] te betalen de terzake voorgeschreven verschuldigde som van € 29.088,-
bruto zijnde de bonus en € 2.114,38 bruto zijnde nog niet genoten vakantiedagen;
b. tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het sub a gevorderde;
c. tot betaling van de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der
algehele voldoening over het sub a en b gevorderde;
d. de buitengerechtelijke incassokosten ten deze krachtens Rapport BGK Integraal
vastgesteld op € 1.075,-;
e. tot betaling van de kosten van de procedure, daarin begrepen het salaris van de
gemachtigde van [appellant] en eventuele nakosten.
6.2.2.
Op hetgeen [appellant] ten grondslag heeft gelegd aan zijn vorderingen en de door [geïntimeerde] gevoerde verweren zal het hof hierna, voor zover relevant in hoger beroep, ingaan.
6.2.3.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de kosten van de procedure veroordeeld. Hetgeen de kantonrechter hiertoe heeft overwogen zal in het navolgende aan de orde komen waar dat van belang is voor de behandeling van de grieven.
6.3.1.
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. In zijn dagvaarding in hoger beroep heeft hij geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. De conclusie van zijn memorie van grieven strekt eveneens tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en luidt verder slechts ‘en voorts opnieuw rechtdoende’.
6.3.2.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen dan wel deze vorderingen zal afwijzen en het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
6.4.
Het hof zal eerst de omvang van het hoger beroep bespreken. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] terzake van vakantiedagen afgewezen. De grieven zijn daartegen niet gericht. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de afwijzing van deze vordering in hoger beroep niet aan de orde is. [geïntimeerde] heeft dit blijkens haar memorie van antwoord ook zo begrepen.
6.5.
De grieven, waarmee [appellant] zich keert tegen de afwijzing van zijn vordering terzake van de bonus, lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat [geïntimeerde] zich in de gegeven omstandigheden kon beroepen op de voorwaarde zoals opgenomen in de ‘scheme rules’, inhoudende dat [appellant] in dienst moest zijn ten tijde van de bonusuitbetaling. Daarbij beroept [appellant] zich, naast op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW), op het beginsel van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
6.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] de gestelde doelstellingen heeft gehaald over het boekjaar 2016, waardoor hij in beginsel in aanmerking komt voor een bonus. Voorts staat vast dat in de ‘scheme rules’ behorende bij de bonusregeling over het boekjaar 2016 als voorwaarde voor het ontvangen van de bonus is opgenomen dat werknemers in dienst moeten zijn ten tijde van het uitbetaling van de bonus (zie hiervoor rov. 6.1.3). Feit is ook dat [appellant] ontslag heeft genomen bij [geïntimeerde] voordat de bonus werd uitbetaald.
6.7.
[appellant] stelt dat hij geen kennis had van de ‘scheme rules’ behorende bij de bonusregeling over boekjaar 2016, in het bijzonder dat hij niet wist dat hij in dienst moest zijn van [geïntimeerde] om hierop aanspraak te maken. Naar het oordeel van het hof kan [appellant] dit [geïntimeerde] niet tegenwerpen. [appellant] is bij brief van 31 augustus 2015 (productie 6 bij de conclusie van antwoord) geïnformeerd op welke wijze de bonus voor het boekjaar 2016 zou worden bepaald. In deze brief wordt verwezen naar een bijlage ‘Scheme Rules’. Volgens [appellant] heeft hij de brief van 31 augustus 2015 wel ontvangen, maar was de bijlage niet bijgesloten. In dat geval had het evenwel op zijn weg gelegen om die bijlage op te vragen. Dit geldt te meer nu [appellant] deel uitmaakte van het management team. Voorts is van belang dat uit de door [geïntimeerde] overgelegde brieven blijkt dat de desbetreffende voorwaarde ook voor voorgaande jaren gold. [appellant] heeft dit ook niet betwist. [appellant] heeft ook niet betwist dat hij de brief van 23 juni 2014 inclusief ‘Scheme Rules’ met betrekking tot het boekjaar 2015 heeft ontvangen, waarin de betreffende voorwaarde is vermeld. Aan het voorgaande doet niet af dat de ‘scheme rules’ door [geïntimeerde] zijn opgesteld in de UK. Het hof merkt op dat [appellant] naar voren heeft gebracht dat [geïntimeerde] hem voordat hij de arbeidsovereenkomst had opgezegd duidelijk mondeling te kennen had gegeven dat zij over het boekjaar 2016 geen bonus aan [appellant] zou uitkeren. Dit was op zichzelf al een reden voor [appellant] om voordat hij de arbeidsovereenkomst opzegde na te gaan of hij voldeed aan de voorwaarden voor uitbetaling van de bonus.
6.8.
[appellant] meent dat hij ervan uit mocht gaan dat de bonus een vast en overeengekomen looncomponent was, omdat hij in de jaren ervoor elk jaar een bedrag aan bonus uitgekeerd heeft gekregen. [geïntimeerde] heeft er echter – terecht – op gewezen dat [appellant] in de jaren ervoor elk jaar een bedrag aan bonus uitgekeerd heeft gekregen, omdat hij in de jaren ervoor voldeed aan de voorwaarden om de bonus te ontvangen. Dit was niet alleen omdat hij de vooraf vastgestelde (financiële) doelstellingen had behaald, maar ook omdat hij ten tijde van het uitbetalen van de bonus in dienst was van [geïntimeerde] .
6.9.
[appellant] betoogt dat het niet toekennen van de bonus over het boekjaar 2016 in strijd is met het beginsel van goed werkgeverschap dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. Binnen de organisatie van [geïntimeerde] is de voorwaarde dat voor het ontvangen van een bonus werknemers in dienst moeten zijn ten tijde van het uitbetaling van de bonus gebruikelijk. Niet alleen gold de voorwaarde voor [appellant] ook in voorgaande jaren, [appellant] heeft niet weersproken dat de voorwaarde ook voor andere werknemers gold. Bovendien dient de desbetreffende voorwaarde een redelijk doel, namelijk een werknemer (ook enige tijd na afsluiting van het boekjaar) voor de organisatie te behouden. In het licht hiervan kan niet gezegd worden dat de belangen van [appellant] meebrengen dat [geïntimeerde] hem wel een bonus over het boekjaar 2016 had moeten toekennen. [appellant] heeft zelf ontslag genomen, en wel op 29 februari 2016 (dus voor afsluiting van het boekjaar 2016 op 31 maart 2016) wegens het aanvaarden van een dienstverband elders. Van willekeur is dus geen sprake, in de zin dat [geïntimeerde] invloed heeft uitgeoefend op het moment van uitbetaling van de bonus en op die manier net zo lang gewacht heeft totdat [appellant] uit dienst was, ter voorkoming van de daadwerkelijke uitbetaling van de bonus. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat [appellant] de werkwijze van [geïntimeerde] dat de jaarcijfers waarop het bedrag van de bonus wordt gebaseerd enkele maanden na het einde van het boekjaar definitief worden vastgesteld, niet heeft bestreden; hij acht dit zelf ook niet onredelijk (memorie van grieven, randnummer 29). Ten slotte heeft [appellant] onvoldoende concreet onderbouwd dat het vanwege de spanningen tussen hem en [geïntimeerde] van hem niet langer kon worden gevergd om in dienst te blijven van [geïntimeerde] .
6.10.
Op grond van het voorgaande falen de grieven. [appellant] heeft geen feiten en omstandigheden aangeboden te bewijzen die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden. Bewijslevering is dan ook niet orde.
6.11.
Het vorenstaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep, voor zover aan de orde in hoger beroep, dient te worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan de orde in hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 1.952,- aan griffierecht en op € 2.782,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, M.E. Smorenburg en P.S. Kamminga en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 januari 2019.
griffier rolraadsheer