ECLI:NL:GHSHE:2019:798

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
200.216.567_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een overeenkomst over rolcontainermanagement en de toepassing van spoedtarieven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten, [appellante 1] en [appellante 2], tegen [geïntimeerde], over de uitleg van een overeenkomst inzake rolcontainermanagement. De overeenkomst, gesloten op 18 februari 2014, betrof de levering van diensten door [appellante 1] aan [geïntimeerde]. De kern van het geschil betreft de toepassing van spoedtarieven voor opdrachten die na 13:00 uur werden aangeleverd. Appellanten vorderen betaling van € 1.612.013,60, vermeerderd met rente en kosten, op basis van het standpunt dat voor deze opdrachten het spoedtarief verschuldigd is. De rechtbank Oost-Brabant heeft de vordering van appellanten afgewezen, wat hen noopte tot hoger beroep.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de bepalingen van de overeenkomst en de gedragingen van partijen. Het hof concludeert dat de uitleg van appellanten over de spoedopdrachten niet wordt gevolgd. De overeenkomst bevatte duidelijke bepalingen over de uitvoeringstermijnen en de voorwaarden waaronder spoedopdrachten konden worden gegeven. Het hof oordeelt dat de afspraken die partijen hebben gemaakt, niet zijn nageleefd door [geïntimeerde], maar dat dit niet betekent dat de facturering van het spoedtarief gerechtvaardigd is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt appellanten in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.216.567/01
arrest van 5 maart 2019
in de zaak van

1.[de vennootschap 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[de vennootschap 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellante 1] , [appellante 2] en (gezamenlijk) [appellante 1] c.s.,
advocaat: mr. E.C. van Lent te Leiden,
tegen
[de vennootschap 3] ,
voorheen genaamd
[de vennootschap 4] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. H.H.T. Beukers te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 mei 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 22 maart 2017, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellante 1] c.s. als eiseressen en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/311371/HAZA 16-525)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het tussenarrest van 11 juli 2017 waarbij een comparitie na aanbrengen is bepaald (deze zitting is niet doorgegaan);
  • de memorie van grieven met bijlagen;
  • de memorie van antwoord met bijlagen;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1
[appellante 1] en [geïntimeerde] hebben op 18 februari 2014 een overeenkomst gesloten over door [appellante 1] aan [geïntimeerde] te verlenen diensten op het gebied van ‘rolcontainermanagement’. Dit wordt door partijen ook als ‘RCM’ aangeduid. Het ging daarbij om diensten als het plaatsen, omwisselen en ophalen van rolcontainers op diverse plaatsen in het land. De overeenkomst had een looptijd van drie jaar.
3.1.2.
In artikel 5 van de overeenkomst is onder meer bepaald dat bij de opdrachten aan [appellante 1] onderscheid zal worden gemaakt tussen bestellingen, spoedbestellingen en calamiteiten als omschreven in bijlage 1 bij de overeenkomst. ‘Spoedbestellingen’ worden verder ook ‘spoedopdrachten’ genoemd.
3.1.3
In paragraaf 4 van deze bijlage is hierover bepaald:
“Op basis van de bij opdrachtgever ingelegde RCM opdrachten (…) worden de opdrachten binnen de hieronder genoemde maximale termijnen uitgevoerd. Spoedopdrachten en eventuele calamiteiten worden hiernaast altijd in de RCM planning ingelegd maar worden op aangeven van opdrachtgever via de centrale contactpersoon of de afdeling Fleetmanagement persoonlijk bij opdrachtnemer aangemeld. Opdrachten welke door opdrachtgever voor 13:00 uur worden ingelegd worden in de eerst volgende route van het desbetreffende postcodegebied uitgevoerd. Opdrachten welke buiten de dagplanning van het betreffende postcodegebied binnen 24 uur moeten worden uitgevoerd gelden als spoedopdracht. Opdrachten welke zo spoedig mogelijk moeten worden uitgevoerd gelden als calamiteitopdracht.
Maximale levertermijn
in werkdagen
Opdracht
Code
Standaard
Spoed
Calamiteit
KPI
Container plaatsen
CPL
5
1
Per direct
98%
Container ophalen
COP
10
1
Per direct
98%
Container wisselen
CWI
5
1
Per direct
98%
(…)”
3.1.4
In artikel 6 van de overeenkomst zijn de prijzen opgenomen. Het standaardtarief voor het plaatsen of ophalen van een container is € 16,25 en voor het wisselen van een container € 32,50. De prijs voor een spoedbestelling is tweemaal de prijs voor een standaardbestelling. De prijs voor een calamiteit is driemaal de prijs voor een standaardbestelling.
3.1.5
[appellante 1] reed volgens een vast weekschema naar de verschillende postcodegebieden. Zij reed in elk postcodegebied minimaal eens per week, zodat levering altijd binnen de afgesproken maximale standaardlevertijd van 5 of 10 werkdagen kon plaatsvinden.
3.1.6
[geïntimeerde] leverde vanaf februari 2014 dagelijks opdrachtlijsten aan bij [appellante 1] , waarna [appellante 1] de werkzaamheden en de te rijden routes kon inplannen. Deze lijsten worden ook ‘exportlijsten’ genoemd. [geïntimeerde] stuurde de exportlijsten voor de dagplanning van het postcodegebied dat de volgende dag zou worden bezocht vaak na 13:00 uur aan [appellante 1] c.s. toe. [appellante 1] c.s. voerde deze opdrachten dan toch de volgende dag uit.
3.1.7
Vanaf begin 2015 werden de werkzaamheden niet meer verricht door [appellante 1] maar door [appellante 2] , die vanaf toen ook de facturen aan [geïntimeerde] verstuurde.
3.1.8
[appellante 1] c.s. heeft in 2015 aan [geïntimeerde] laten weten dat de samenwerking voor haar op onderdelen niet rendabel was, onder meer omdat zij door de late aanlevering van de opdrachtlijsten door [geïntimeerde] het vervoer van de containers niet efficiënt kon regelen. Partijen zijn in april 2015 overeengekomen dat voortaan zou gelden dat opdrachten die vóór 17:00 uur werden aangeleverd twee werkdagen later door [appellante 1] c.s. zouden worden uitgevoerd. Omdat de problemen voor [appellante 1] c.s. hiermee nog niet waren opgelost, heeft [geïntimeerde] begin 2016 voorgesteld hogere tarieven te gaan betalen en voor 2015 een aanvullende compensatie van € 140.000,- aan [appellante 1] c.s. te betalen. [appellante 1] c.s. is daar niet mee akkoord gegaan.
3.1.9
Op 29 februari 2016 en 8 maart 2016 heeft [appellante 1] c.s. aanvullende facturen verstuurd aan [geïntimeerde] voor opdrachten die zijn uitgevoerd in de periode vanaf februari 2014 tot en met april 2015. Het gaat dus om de periode vanaf de ingangsdatum van de overeenkomst totdat de nieuwe afspraken over aanleveren en uitvoeren van de opdrachten ingingen. Voor alle opdrachten die in die periode ná 13:00 uur werden aangeleverd is door [appellante 1] c.s. alsnog het spoedtarief in rekening gebracht (onder aftrek van het reeds betaalde standaardtarief). Deze aanvullende facturen van [appellante 1] c.s. belopen in totaal een bedrag van € 1.612.013,60 (inclusief btw).
3.1.10
[geïntimeerde] heeft geweigerd deze facturen te voldoen.
3.1.11
Op 31 januari 2017 is de looptijd van de overeenkomst verstreken en is de samenwerking van partijen tot een einde gekomen.
3.2.
In deze procedure vordert [appellante 1] c.s. samengevat een veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 1.612.013,60, vermeerderd met rente en kosten.
3.3
Aan deze vordering heeft [appellante 1] c.s., kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Voor een groot aantal opdrachten van [geïntimeerde] waarvoor aanvankelijk het standaardtarief is gefactureerd, is het spoedtarief verschuldigd. Het gaat om opdrachten die na 13:00 uur door [geïntimeerde] zijn gegeven en die de volgende dag door [appellante 1] c.s. moesten worden uitgevoerd.
3.4
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt zich op het standpunt dat het feit dat [appellante 1] c.s. bepaalde opdrachten onverplicht de volgende dag heeft uitgevoerd, niet betekent dat er sprake is van een spoedopdracht.
3.5
De rechtbank heeft de vordering van [appellante 1] c.s. afgewezen en [appellante 1] c.s. in de proceskosten veroordeeld.
3.6
[appellante 1] c.s. vraagt in hoger beroep vernietiging van het beroepen vonnis. Zij wil dat het hof haar vordering alsnog toewijst.
3.7
[appellante 1] c.s. heeft één grief tegen het vonnis aangevoerd. Zij is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat (kort gezegd) de opdrachten waar de facturen van 29 februari 2016 en 8 maart 2016 op zien, geen spoedopdrachten zijn. Zij betoogt samengevat het volgende. Een efficiënt en rendabel rolcontainermanagement staat of valt bij een goede planning. De bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst was dat partijen verder zouden praten over het eerder aanleveren van de opdrachten en dat invulling zou worden gegeven aan de in de overeenkomst genoemde termijn van vijf dagen voor het aanleveren van de standaardopdrachten, maar in de praktijk bleef dat een dode letter. Vanwege interne verhoudingen lukte het [geïntimeerde] niet de opdrachten eerder aan te leveren. In het overgrote deel van de gevallen leverde [geïntimeerde] de opdrachtlijsten pas na 13:00 uur aan. Niettemin eiste zij dat [appellante 1] c.s. ook opdrachten die na 13:00 uur op een bepaalde dag werden gegeven, de volgende dag werden uitgevoerd. [appellante 1] c.s. had dus niet de in de overeenkomst omschreven vrijheid om gebruik te maken van de latere routeplanningen. Het moest allemaal sneller dan contractueel was voorzien. Op grond van (nadere uitleg van) de overeenkomst heeft [appellante 1] c.s. recht op bijbetaling voor de uitgevoerde werkzaamheden. Het beroep van [geïntimeerde] op de contractuele “mogelijkheid” die [appellante 1] c.s. zou hebben om de opdrachten later dan in de eerstvolgende postcoderonde uit te voeren, is in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
3.8
Het hof zal eerst beoordelen welke uitleg aan de bepalingen uit de overeenkomst gegeven moet worden, in het bijzonder wanneer er sprake is van ‘spoedopdrachten’. Beslissend is de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De gedragingen van partijen na de totstandkoming van de overeenkomst kunnen licht werpen op de bedoeling van partijen bij het sluiten van die overeenkomst.
3.9
Bij het sluiten van de overeenkomst stond partijen voor ogen dat [geïntimeerde] opdrachtlijsten voor de dagplanning van de standaardbestellingen zou aanleveren en dat er ook de mogelijkheid was om buiten de dagplanning om spoedopdrachten te geven. Dat is in de overeenkomst opgenomen en staat ook niet ter discussie. Het tijdstip van 13:00 uur was bepalend voor de vraag wanneer de opdracht door [appellante 1] moest worden uitgevoerd: in de eerstvolgende ronde, of in de daaropvolgende ronde. Opdrachten die vóór 13:00 uur worden aangeleverd, moesten bij de eerstvolgende route van de betreffende postcode worden uitgevoerd. Als de opdracht na 13:00 uur zou worden aangeleverd, stond het [appellante 1] op grond de overeenkomst vrij om deze pas in de volgende route van het betreffende postcodegebied uit te voeren. Het tijdstip van 13:00 uur was niet bepalend voor de vraag of er sprake was van een standaardopdracht, danwel van een spoedopdracht waarvoor de dubbele prijs gold. Spoedopdrachten waren blijkens de duidelijke tekst van de overeenkomst opdrachten die
buiten de dagplanningbinnen 24 uur
moesten[cursivering hof] worden uitgevoerd. Dat er daarover iets anders is besproken of afgesproken is niet gesteld of gebleken. De manier waarop partijen uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven, sluit aan bij wat daarover in de overeenkomst is opgenomen. [geïntimeerde] gaf buiten de exportlijsten ten behoeve van de dagplanning om ook soms spoedopdrachten. Op die opdrachten werd dan uitdrukkelijk vermeld dat het een spoedopdracht was. Die opdrachten zijn direct al tegen het hogere spoedtarief gefactureerd en zijn door [geïntimeerde] betaald. Voor de opdrachten die via de exportlijsten voor de dagplanning werden aangeleverd, factureerde [appellante 1] c.s. aanvankelijk gewoon het standaardtarief. Dit sloot kennelijk ook aan bij wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst bedoelden. Pas veel later, nadat partijen niet tot overeenstemming kwamen over (onder meer) compensatie voor door [appellante 1] geleden verliezen, heeft [appellante 1] c.s. achteraf het spoedtarief gefactureerd voor alle opdrachten die in de periode van februari 2014 tot april 2015 na 13:00 uur zijn verstrekt. De uitleg die [appellante 1] c.s. aan de overeenkomst geeft, komt erop neer dat achteraf over de periode van februari 2014 tot april 2015 het spoedtarief eigenlijk het standaardtarief is geworden. Het hof volgt [appellante 1] c.s. niet in die uitleg.
3.1
Het beroep van [appellante 1] c.s. op de aanvullende danwel de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW) slaagt evenmin. [appellante 1] c.s. heeft in dat verband aangevoerd dat [geïntimeerde] zich er niet op kan beroepen dat [appellante 1] c.s. de opdrachten die na 13:00 uur zijn aangeleverd, op grond van de tekst van de overeenkomst pas in de volgende ronde hoefde uit te voeren. [geïntimeerde] eiste volgens haar steeds dat de opdrachten zo spoedig mogelijk, in ieder geval in de eerstvolgende postcoderoute werden verricht, ook al ging zij daarmee voorbij aan het bepaalde in de overeenkomst. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] gebruik maakte van de mogelijkheid die [appellante 1] c.s. onverplicht bood om opdrachten die bestemd waren voor het postcodegebied van de volgende dag ook ná 13:00 uur nog aan te leveren. Dat [geïntimeerde] ‘eiste’ dat die opdrachten de volgende dag tegen het standaardtarief moesten worden verricht, is niet, althans onvoldoende gebleken. De door [appellante 1] c.s. overgelegde verslagen van besprekingen van 25 maart 2015 en 15 december 2015 (producties 14 en 15) en e-mails en printscreens van de mailbox (producties 16 en 17) leiden niet tot een ander oordeel. Uit deze producties blijkt weliswaar dat [geïntimeerde] verlangde dat opdrachten zo spoedig mogelijk werden verricht, maar dat is onvoldoende om te concluderen dat sprake was van spoedopdrachten waarvoor de dubbele prijs gold. Bovendien geldt, dat indien [geïntimeerde] de eerdergenoemde eis zou stellen, [appellante 1] c.s. zich met succes had kunnen beroepen op wat partijen hierover hebben afgesproken. [geïntimeerde] is voor deze opdrachten niet het daarvoor achteraf, pas maanden of zelfs jaren later, in rekening gebrachte spoedtarief verschuldigd.
3.11
Voor zover [appellante 1] c.s. zich heeft beroepen op rechtsverwerking slaagt dat beroep niet. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij [appellante 1] c.s. gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [geïntimeerde] geen beroep zou doen op het onverplichte karakter van de opdrachten, of dat de positie van [appellante 1] c.s. onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard als zou worden uitgegaan van het onverplichte karakter, zijn gesteld noch gebleken.
3.12
Het is het hof duidelijk geworden dat [appellante 1] c.s. zich met het snel verwerken van de opdrachten heel servicegericht en loyaal tegenover [geïntimeerde] heeft opgesteld. Zij heeft het belang van [geïntimeerde] bij het snel verrichten van de handelingen zwaarder laten wegen dan haar eigen belang bij een tijdige aanlevering van de opdrachten met het oog op een efficiënte planning. Het blijft echter zo dat het gaat om een commerciële overeenkomst tussen twee professionele bedrijven, die zelf ook voor hun eigen belang moeten opkomen en - indien nodig - in dat belang op tijd moeten aandringen op naleving van de gemaakte afspraken. [appellante 1] c.s. had [geïntimeerde] kunnen laten weten dat zij voortaan pas in de eerstvolgende ronde de opdrachten zou uitvoeren die ná 13:00 uur waren gegeven. Dan had [geïntimeerde] haar gedrag daarop kunnen afstemmen of, als dat niet mogelijk bleek en zij toch wilde dat de later verstrekte opdrachten in de eerstvolgende ronde zouden worden meegenomen, kunnen kiezen voor spoedopdrachten met het bijbehorende hogere tarief. Een andere mogelijkheid was de afspraken te herzien, zoals partijen in april 2015 ook hebben gedaan.
3.13
[appellante 1] c.s. heeft er nog op gewezen dat [geïntimeerde] haar over 2015 een compensatie van € 140.000,- heeft aangeboden. Daaruit blijkt volgens haar dat [geïntimeerde] erkent dat [appellante 1] c.s. het rolcontainermanegent toen niet kostendekkend kon uitvoeren. Het hof overweegt dat ook het in het kader van onderhandelingen aanbieden van de genoemde compensatie door [geïntimeerde] niet betekent dat zij op grond van de redelijkheid en billijkheid achteraf alsnog het hogere spoedtarief verschuldigd is voor gevallen waarvoor dat niet was afgesproken.
3.14
Het door [appellante 1] c.s. gedane bewijsaanbod is niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
3.15
De conclusie uit het voorgaande is dat de grief tegen het vonnis van de rechtbank niet slaagt. Het hof zal het vonnis bekrachtigen. [appellante 1] c.s. zal in de proceskosten worden veroordeeld, want zij is de in het ongelijk gestelde partij. De door [geïntimeerde] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals hierna te vermelden.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 22 maart 2017;
veroordeelt [appellante 1] c.s. in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 5.200,- aan griffierecht en op € 16.503,- aan salaris advocaat;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F.M. Pols, M.E. Smorenburg en mr. P.S. Kamminga en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 maart 2019.
griffier rolraadsheer