In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [de minderjarige 1]. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, stelde dat zij duurzaam instemde met de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] bij de pleegouders en dat de beëindiging van haar gezag niet in het belang van het kind was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd omdat [de minderjarige 1] ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd en de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een aanvaardbare termijn te dragen.
Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige 1] sinds 22 april 2014 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) en bij de pleegouders woont. De moeder heeft in het verleden haar ouderlijk gezag gebruikt om de ontwikkeling van [de minderjarige 1] te ondersteunen, maar de communicatie tussen de moeder en de pleegouders is ernstig verstoord. Het hof oordeelde dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk was om stabiliteit en duidelijkheid te bieden in het leven van [de minderjarige 1]. De moeder had erkend dat de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige 1] was overschreden, maar meende dat haar gezag behouden moest blijven om betrokken te blijven bij de ontwikkeling van haar kind.
Het hof concludeerde dat de beëindiging van het gezag in het belang van [de minderjarige 1] was, omdat het kind behoefte had aan een stabiele en veilige omgeving. De moeder blijft juridisch ouder en zal op de hoogte worden gehouden van de ontwikkeling van [de minderjarige 1]. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.